Mei 68: de verbeelding aan de macht
In 1968 barstte een bom die al lang in de maak was. Wereldwijde studentenprotesten (in 56 landen, waarvan 22 in Europa), de Praagse Lente, grootschalige rellen na de moord op Martin Luther King, het bloedbad onder studenten vlak voor de Olympische Spelen in Mexico, dat onder burgerrechtendemonstranten in Derry dat de Noord-Ierse burgeroorlog ontketende. Aan Amerikaanse universiteiten werden hongerstakingen gehouden om vrede in Vietnam af te dwingen, er waren gewelddadige studentenacties in Londen, Madrid, Rome, Brazilië, Warschau en Berlijn. In Amerika vergaarden Women’s Lib, de Black Panther Party en de Yippies een enorme aanhang met spectaculaire acties, maar 1968 is spreekwoordelijk geworden als het jaar van de studenten- en arbeidersrevolte in Parijs.
Atelier Populaire
Door onbuigzaamheid van de regering-De Gaulle en de brute gewelddadigheid van de politie ontaardden eisen voor onderwijshervormingen in een algemene opstand tegen het gezag, de burgerlijke samenleving, het kapitalisme en de autoritaire president. Tienduizenden studenten in Frankrijk vielen de politie aan en kregen steun van de vakbonden met algemene stakingen die leidden tot verkiezingen in juni.
Gedurende de maanden mei en juni 1968 werden opvattingen, slogans, protesten en aanvallen gecommuniceerd door affiches, tijdschriften, meetings, happenings en demonstraties, vooral omdat de gevestigde media als spreekbuis van de overheid werden beschouwd. Vooral de affiches van kunststudenten die collectief werkten als Atelier Populaire en de scherpe tekeningen van in L’Enragé, Hara-Kiri en Le Canard Enchaîné zijn iconisch geworden.
Hara-Kiri
Hara-Kiri werd al in 1960 uitgegeven en in 1961 en 1966 tijdelijk verboden, maar de Franse anarchistische spotprent dateert al van eind negentiende eeuw en nam een hoge vlucht met Le Canard Sauvage en L’Assiette au Beurre, waarin de antikerkelijke, antikoloniale en antiautoritaire prenten van Galantara, Kupka, Véber, Vallotton, Steinlen, Hermann-Paul en vooral Jossot als zeer actueel en modern opvallen.
Het zijn de directe voorlopers van Siné (Maurice Sinet 1928–2016), Wolinski (Georges, 1934-2015), Cabu (Maurice Cabut, 1934-2015) en Willem (Bernard Holtrop), die vanaf 1970 allemaal gingen werken voor Charlie Hebdo, toen Hara-Kiri definitief werd verboden vanwege een al te scherpe grap over de dood van De Gaulle. Siné had zijn eigen radicale tijdschrift L’enragé, waar ook collega’s als de Nederlandse Willem (Bernard Holtrop) voor tekenden.
Lettrisme en Situationisme
De affiches van 1968 kenmerken zich door een grote efficiëntie van tekst en beeld, een ongeëvenaarde directheid en uitdagendheid en een actuele, eigentijdse stijl. Letters en cijfers maken niet alleen deel uit van de compositie, maar zijn vaak geheel verzelfstandigde beeldelementen, een erfenis van het Lettrisme, een beweging die in 1945 door Isidore Isou (Isidore Goldstein, Roemenië 1925-2007 Parijs) werd begonnen met als doel de woordelijke poëzie te vernietigen (jawel) ten gunste van een esthetiek gebaseerd op letters en tekens, dus volledige verzelfstandiging van letters.
De Lettristen, behalve Isou vooral Gil Wolman, Maurice Lemaître en François Dufrêne, verklaarden dat alle poëzie, maar ook schilderkunst, muziek, filosofie en wetenschap geboren waren uit letter en teken. Ze schreven talrijke klankgedichten, maakten schilderijen en films en ontwikkelden grafische poëzie (‘hypergraphie’). Het lettrisme, beïnvloed door Dada en Surrealisme en even schandaalverwekkend (ze beklommen in 1950 het altaar van de Notre-Dame om God dood te verklaren), had een grote invloed op de slogans, pamfletten en graffiti van de studentenrevolte in mei ’68, evenals het Situationisme.
Spektakelmaatschappij
Guy Debord splitste zich van het Lettrisme af om de politiek-maatschappelijker Lettristische Internationale te vormen. Volgens Debord heeft de opkomende consumptie- en mediamaatschappij een verwoestend effect op de samenleving: het leven wordt steeds meer geregeerd door schijn en spektakel, de burger is veranderd in een doelloze consument die bezig is te overleven te leven (vergelijk het ‘klootjesvolk’ van Provo in Amsterdam).
Om de oprukkende spektakelmaatschappij een halt toe te roepen richtte Debord in 1957 de Situationistische Internationale op: een kleine maar actieve, maatschappijkritische beweging die tussen 1957 en 1972 grote invloed uitoefende op het politieke, culturele en artistieke leven door een streven naar een toestand van voortdurende maatschappelijke revolutie door het creëren van voor massaconsumptie geschikte, ontregelende situaties, zogenaamde happenings.
De naam Situationisme kwam voort uit het idee dat elke generatie zich in een situatie bevindt die veroorzaakt is door de vorige generatie en waartegen zij zich moet verzetten, zodat er een permanente revolte is tegen het gezag. Dit vormde precies het ideologisch fundament onder de revolte van mei-juni 1968 en de Situationisten namen die dan ook in cultureel opzicht geheel over. Debords boek La Société du Spectacle, ook wel ‘Het Kapitaal van de twintigste eeuw’ genoemd, verscheen in 1967 en was meteen een besteller. De Nederlandse kunstenares Jacqueline de Jong was jarenlang redacteur van de Situationist Times.
CoBrA
Aanvankelijke leden van de Situationistische Internationale waren de CoBrA-leden Constant en Asger Jorn. Jorn had in 1954 met de Italiaan Enrico Baj de Mouvement international pour un Bauhaus imaginiste opgericht, die na ontmoeting met Debord versmolt met de Internationale lettriste en de London Psychogeographical Association tot de Situationistische Internationale. Constant streefde naar een nieuwe architectuur die de wereld rechtvaardiger en het leven waardevoller moest maken, wat Debord New Babylon doopte, een titanisch project waar Constant van 1956 tot 1974 exclusief aan werkte.
Bij de wereldwijde culturele revolte van 1968 gingen kunst en protest hand in hand: de kunstenaars die vanaf 1945 deel uitmaakten van uiteenlopende geëngageerde bewegingen als CoBrA, Lettrisme, Arte Nucleare, Provo, Art Brut, Gruppe Spur, Fluxus en de Situationisten haakten veelal in op de protestbewegingen. Ook Joan Miró maakte zich kwaad (L’enragé, 1967, en Mai 68, 1968) en oudgediende socialist Renato Guttuso (1915-87) maakte sympathiserende schilderijen en litho’s.
De revoluties in Cuba, Chili en Portugal gebruikten affiches met vergelijkbare tactieken (maar met andere esthetiek), terwijl de Tsjechische kunst in 1968 zwaar leunde op Surrealistische technieken als collage en film, waarbij de politieke boodschap is omfloerst.
De Rolling Stones waren vooral misnoegd dat al het spannende in Parijs gebeurde, en niet in ‘sleepy London town’, zoals het heet in Street Fighting Man.