Hieronder vindt u ter inspiratie wat voorbeelden van lezingen met als thema ‘Kunst en exotisme’.
- China en de chinoiserie
Sinds Marco Polo’s wonderbaarlijke reis oefent China een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit op de Europeanen. Handelscontacten leverden veel informatie op over hoe China er uitzag, maar Europa schiep een eigen China, in rococopaleizen, Romantische tuinen, slotparken en op tegels en reclameaffiches. De smaak voor draken en pagodes: een confrontatie van oost en west. - Mooi Indië
De schilders van Bali, de Boroboedoer, de sawa’s, de Merapi, de legong-danseressen en de dessa’s
Tijdens de VOC-jaren 1602-1798 gingen er geen kunstenaars naar Indië om de schoonheid van land en bevolking vast te leggen. In de romantische periode kwam er belangstelling voor de schoonheid van het landschap, de uitbarstende vulkanen, de fraaie situering van landhuizen, dorpsgezichten en de ruïnes van hindoe-Javaanse oudheden. Vooral de landschappen van Antoine Payen, de heftige jachttaferelen van Raden Saleh (de eerst bekende Indische schilder, opgeleid in Duitsland) en de portretten van Jan Daniel Beynon zijn kenmerkend voor de Indische schilderkunst van de negentiende eeuw. De eerste helft van de twintigste eeuw is de periode van de zogenaamde ‘Mooi Indië-stijl’ met vaste ingrediënten: zon, bergen, palmen, sawahs en dorpstaferelen.
‘Mooi Indië-schilders’ slaat op een tamelijk grote groep schilders die voornamelijk de fraaie landschappen en schilderachtige bevolking van Java en Bali schilderden voor de Nederlandse kolonialen, commerciële schilders zonder academische opleiding: Ernest Dezentjé, Carel Dake, Leo Eland, Willem Dooijewaard, Menno van Meeteren Brouwer, Willem Jan Pieter van der Does, Hal Wichers, Frits Ohl, Jan Poortenaar en Gerard Willem Adolf. De natuur en cultuur van Bali en vooral de sierlijke Balinese danseressen staan volop in de belangstelling van academisch opgeleide schilders als Wim Hofker, Hendrik Paulides, Isaäc Israels, Charles Sayers, Rudolf Bonnet, Piet Moojen, de Duitser Walter Spies, de Zwitser Theo Meier en de Belg Adrien-Jean Le Mayeur de Merprès. Tegelijkertijd werkten er modernisten als Piet Ouborg en Dolf Breetvelt. De Europese kunstenaars die vanaf 1920 naar Indonesië gingen hebben nooit bij de vernieuwers behoord. Hun stijl was natuurgetrouw en ze hanteerden in het algemeen een kleurig palet. Om die reden vonden hun schilderijen gretig aftrek bij een traditioneel publiek, met name de oud-koloniale generatie. Na de Indonesische onafhankelijkheid, toen alle buitenlanders het land moesten verlaten, is het een halve eeuw stil geweest rond de vooroorlogse ‘Indische’ kunst. De Japanse bezetting van de Indische archipel in de Tweede Wereldoorlog en de onafhankelijkheid van Indonesië betekende het einde van de Nederlandse schildertraditie, al bleven er schilders wonen als Rudolf Bonnet, Auke Sonnega en Theo Meier, die bij het nieuwe regime in de smaak vielen. Pas in de jaren negentig begonnen nieuwe rijken in Oost-Azië op grote schaal te verzamelen. Nu is de economische ontwikkeling van de Vijf Tijgers weliswaar in het slop geraakt, maar Mooi Indië is al zo geherwaardeerd dat de schilderijen ook op Europese veilingen mooie bedragen opbrengen. - Indië in Nederland
batik, gamelan, Javaanse hofdansen, Minangkabause huizen, de koffieveilingen van de Deli-maatschappij…
Vanaf eind negentiende eeuw kwam Indië Nederland ‘binnen’. De invloed van allerlei aspecten van de Indische cultuur , de Indische volkeren en het leven in Indië reikte van Art Nouveau-meubels tot Amsterdamse School-architectuur, van grafmonumenten tot symfonieën. Nederland werd internationaal bekend om zijn batik-ontwerpen en Javaanse dansers, om de gamelan-muziek en natuurlijk Max Havelaar, waarin Multatuli de koloniale praktijken aan de kaak stelde. In de fraaie paviljoens die Nederlands-Indië vertegenwoordigden op vele wereldtentoonstellingen inspireerden de gamelan-klanken composities van onder anderen Claude Debussy en Reynaldo Hahn. Over de invloed van Nederlands-Indië (batik, gamelan, dajak-huizen, wajang, Boroboedoer) op de Nederlandse kunst (Toorop, Thorn Prikker), bouwkunst (Amsterdamse School) en kunstnijverheid (Art Nouveau, Nieuwe Kunst). - 1920: Het paradijs Bali
Na de hardhandige inlijving in 1908 werd Bali door de Nederlandse kolonisator bewust als gedroomd paradijs internationaal gepromoot. De inwoners zouden er nog in paradijselijke onschuld leven en ze zouden over een aangeboren kunstgevoel en scheppingsdrang beschikken. Dat werd bevestigd door vooraanstaande antropologen als Margaret Mead en door fotoboeken die kort na 1918 een wereldwijde sensatie waren: na de ondergang van de beschaving in de loopgraven bleek er een Hof van Eden te bestaan. Europese en Amerikaanse intellectuelen en kunstenaars kwamen er in horden naartoe. Wijnand Nieuwenkamp was in 1903 de allereerste kunstenaar op Bali, maar in de jaren twintig vestigden Walter Spies en Rudolf Bonnet de legendarische kunstenaarskolonie in Oeboed, bron van de moderne Indonesische kunst.
Charlie Chaplin, André Roosevelt, Anaïs Nin en Henri Cartier-Bresson kwamen er voor fysieker genoegens, maar waren onder de indruk van de culturele kracht. Zoals Anaïs Nin zei: ‘Life, religion and art all converge in Bali. They have no word in their language for ‘artist’ of ‘art’. Everyone is an artist.’ - ¡Viva Mexico!
De Mexicaanse Revolutie (1910-17) bracht een internationaal enthousiasme teweeg, wat na de Eerste Wereldoorlog resulteerde in een zwellende stroom links georiënteerde kunstenaars, die toenam na de nazi-machtsovername in 1933, de Spaanse Burgeroorlog (1937-39) en de bezetting van Frankrijk (1940). Schilders deden mee aan de decoratie van openbare gebouwen in heel Mexico, fotografen en filmers als Eisenstein en Buñuel legden de volkscultuur vast. Rond Frida Kahlo ontstond een kring vrouwelijke surrealisten. Beroemde kunstenaars als Chagall bezochten Mexico, wat diepe indruk maakte op hun werk. Andere, zoals Jackson Pollock en Henry Moore, gebruikten Azteekse vormen zonder zelf in Mexico te zijn geweest. - Egyptomanie
Al in de oudheid voelden Grieken en Romeinen zich aangetrokken door de kunst van de Egyptenaren. Deze ‘egyptomanie’ begon opnieuw in de Renaissance en duurt voort tot op de dag van vandaag. Een breed publiek is vertrouwd geraakt met sfinxen, obelisken, scarabeeën, cobra’s en hiëroglyfen. Sinds Napoleon, de opening van het Suezkanaal en de ontdekking van het graf van Toet-anch-Amon hebben de farao’s geen geheimen meer voor ons. De Romeinen waren de eerste egyptomanen: ze maakten obelisken en piramiden voor thuisgebruik. Pas in de zeventiende eeuw ontstond een rage om oud-Egyptische bouwvormen op landschapstuinen los te laten, en ook de Vrijmetselaars maakten ruim gebruik van alle beschikbare vormen. Maar pas na Napoleons veldtocht van 1798 gaan de remmen pas goed los en maakt Europa kennis met het oude Egypte zoals het er werkelijk uitzag. Na 1800 is elke ‘Egyptische’ gebeurtenis aanleiding voor een Egypte-mode: Champollions ontcijfering van het hiërogliefenschrift, de oprichting van obelisken in Parijs, Londen en New York, Auguste Mariëttes opgravingen en de stichting van het Egyptisch Museum, de opening van het Suez-kanaal met Aïda, Egypte-paviljoens op wereldtentoonstellingen, de Duitse opgraving van Amarna, de Franse opgraving van Elephantine, de opvoering van het ballet Cleopatra door de Ballets Russes, de ontdekking van het graf van Toet-anch-Amon, de King Tut-tentoonstellingen in de jaren zestig en zeventig: het leverde Cleopatra-schilderijen op, Cartier-broches, mummiefilms, Luxor-hotels… De egyptomanie lijkt zo eeuwig en onsterfelijk als het faraonisch Egypte zelf. - Mijn Sarie Mareis: terug naar Zuid-Afrika
Geroerd door de Boerenoorlogen ontdekte Nederland rond 1900 de ‘stamverwantschap’ met de Afrikaners. De Groot-Nederlandse gedachte en algemene steunbetuiging waren het gevolg. Zowel in Nederland als in Engeland lieten kunstenaars hun sympathieën blijken, onder wie Alma-Tadema, Kees van Dongen en John Waterhouse. En niet alleen in Zuid-Afrika herinneren vele monumenten in steen of verf aan de Tweede Boerenoorlog, ook in Nederland zijn nogal wat sporen aan te wijzen, van Transvaalbuurten tot de monumenten die mevrouw Kröller-Müller door haar ‘eigen’ kunstenaars op de Hoge Veluwe liet oprichten voor de door haar bewonderde Boerenleiders. In Nederland leefde de ‘Boerenliefde’ vooral voort in de vorm van kampvuurliedjes als Sarie Mareis, Suikerbossie, Mama ‘k wil een man hè en Bobbejaan klim die berg. - Afrika in Parijs
van Picasso en Modigliani tot Josephine Baker en de Art Déco
Afrika was een onverbiddelijke rage in het Parijs van de jaren twintig. Dat begon al met de verzamelingen Afrikaanse maskers en beelden die kunstenaars als Matisse, Picasso en Derain aanlegden en de invloed ervan op kubistische schilderkunst en sculptuur van Brancusi, Modigliani, Zadkine en Giacometti. Na 1920 drong ‘Afrika’ door in ballet, mode en de vormgeving van chique appartementen. En Josephine Baker werd in bananenrokje de verpersoonlijking van het nieuwe, ongebonden levensgevoel. - Hollanditis
Weinig landen waren eind 19e eeuw zo populair bij buitenlandse schilders als Nederland, dat er nog net bij leek te liggen als in de Gouden Eeuw. Zei Heinrich Heine niet: ‘Als de wereld vergaat, ga ik naar Holland, want daar gebeurt alles vijftig jaar later’? De Franse avant-garde kwam hierheen: Monet, Signac en zelfs Picasso lieten zich verleiden tot een verblijf tussen tulpen en molens, net als Max Liebermann en Kandinsky. Vooral in Volendam vestigden vele Amerikaanse, Duitse en Franse schilders zich. In Amerika zorgde een heuse Dutch Revival, op de golven van Hansje Brinkers, voor een toevloed van Nederlandse meubels in de Hudsonvallei en voor een Ashcan-school van navolgers van Frans Hals. - Japonisme en Japonnerie
In 1872 gebruikte de verzamelaar en kunstcriticus Philippe Bury voor het eerst het woord japonisme om de studie van de Japanse kunst, geschiedenis en cultuur mee aan te duiden. Later ging japonisme de invloed op de Europese kunst en cultuur betekenen. Door alle moderne kunstenaars in de negentiende eeuw werden Japanse houtsneden hooggeschat vanwege hun stilering, vereenvoudiging en expressie van lijn en kleur. Velen legden verzamelingen aan, zoals Monet en de broers Van Gogh. Vincent was zelfs de enige kunstenaar die Japanse prenten in olieverf vertaalde. Het eerste wat hij zijn broer schreef toen hij in februari 1888 aankwam in de Provence was: ‘Het is hier Japan in Frankrijk’.Artis – de dieren en de kunstenaars
Sinds de oprichting van Artis in 1838 waren kunst en dieren nauw met elkaar verbonden: de Natuur was de leermeesteres van de Kunst. Voor de studenten aan de Rijksacademie waren natuurstudies verplicht; aanvankelijk werden de dieren uit Artis zelfs naar de academie gebracht, maar al snel werd het omgekeerd: kunstenaars hadden gratis toegang tot de dierentuin. Daarnaast is Artis een typisch negentiende-eeuwse dierentuin, waar de dieren een onderkomen hebben in de stijl van het land van herkomst. Er zijn nog een paar van deze pittoreske, exotische,romantische dierentuinen in Europa. - Artis: de natuur als leermeesteres van joodse kunstenaars
De joodse kunstenaars Joseph Mendes da Costa, Samuel Jessurun de Mesquita, Henri en Joseph Teixeira de Mattos, Eli Smalhout en Jaap Kaas speelden een belangrijke rol in de Amsterdamse kunstscène in de eerste helft van de twintigste eeuw. In hun werk speelt de dierenwereld een belangrijke rol. Omdat Artis in het Portugese deel van de Jodenbuurt lag, waren sefardische kunstenaars er kind aan huis: Henri Teixeira de Mattos, een internationaal geroemde dierenbeeldhouwer, zijn beide neven Joseph Teixeira de Mattos en Joseph Mendes da Costa, de schilder-illustrator David Bueno de Mesquita, de befaamde Samuel Jessurun de Mesquita, wiens oeuvre bestaat uit grafische voorstellingen van dieren, en de asjkenazische schilder Martin Monnickendam. ‘Mr. Artis’ was de asjkenazische beeldhouwer Jaap Kaas, de enige die zijn atelier in de dierentuin had. In de beginjaren van de oorlog had hij de leiding over de Joodse kunstacademie en toen hij moest onderduiken, was dat natuurlijk in Artis.