Kunst en muziek

Hieronder vindt u ter inspiratie een aantal voorbeelden van lezingen met als thema ‘Kunst en muziek’.

  • Esprit Nouveau 1917: Parade
    Op 18 mei 1917 vond de première plaats van Parade, de nieuwste productie van de Ballets Russes. Serge Diaghilev had de financiële steun verkregen van de crême de la crême van de rijke adel en hoge bourgeoisie in Parijs, waar zijn gezelschap na twee jaar bivak in Spanje was teruggekeerd. Het nieuwe ballet was bedoeld als benefietvoorstelling voor de oorlogsinvaliden van het front in de oostelijke Ardennen, waar ook Jean Cocteau gelegerd was. Het was tevens het eerste moderne ballet van Diaghilev, waarvoor Pablo Picasso kubistische decors en kostuums ontwierp, Erik Satie carnavaleske muziek schreef en Jean Cocteau een verhaal van niets verzon, in de eerste plaats bedoeld om de Amerikanen aan Franse zijde aan de oorlog deel te laten nemen. Kortom, alle ingrediënten waren aanwezig voor een oeuvre-choc en een succès de scandale. Het publiek stond recht overeind, gechoqueerd door het ‘Duitse’ kubisme en het nonsensicale ballet, tot oorlogsgewonde Guillaume Apollinaire het podium beklom. Hij schreef in de inleiding over de Esprit nouveau van Parade, wat het motto van de jaren twintig zou worden, en over een ‘surréalisme’.
  • Jan van Eyck en de muziek aan het Bourgondische hof
    Voor Filips de Stoute, Jan zonder Vrees, Jan de Goede, Karel de Stoute en Maria de Rijke werkten tal van kunstenaars die we rekenen tot de ‘Vlaamse Primitieven’, de Renaissance van het Noorden, van Rogier van der Weyden tot Hans Memling. Maar ook muziek genoot aan het praalzieke hof een bijzondere belangstelling: Gilles Binchois, Robert Morton, Guillaume Dufay en Antoine Busnois genoten internationaal veel aanzien.
  • Muzikale schilderkunst en beeldende muziek over het streven naar abstracte kunst met een beroep op de muziek: kleur en harmonie, lijn en melodie. Van de harmonische kleuren van Delacroix en Whistler tot de melodische lijnen van Klimt en Matisse; van de klankkleur van Ravel tot de programmamuziek van Liszt en Strauss De vergelijking tussen muziek en beeldende kunst is al oud. Maar waar in de achttiende eeuw uit die vergelijking steevast de conclusie werd getrokken dat kunst en muziek nou eenmaal nooit samen konden gaan omdat de een voor de ogen was en de ander alleen voor de oren, daar groeien beide kunstvormen in de negentiende eeuw naar elkaar toe. Je zou zelfs kunnen zeggen dat het streven naar versmelting een van de kenmerken is van de moderne tijd. Kleur, lijn, harmonie en melodie worden zelfstandige elementen: uiteindelijk kan een schilderij het zonder voorstelling stellen en heeft een compositie geen tooncentrum meer nodig. De schilderkunst maakt zich los van de puur zintuiglijke waarneming, om steeds meer en beter de innerlijke, onzichtbare zijde van de wereld (buiten en binnen de kunstenaar) te laten zien. De schilderijen van Delacroix, Whistler en Matisse worden ‘muzikale schilderijen’ genoemd, omdat muziek zich niet op de waarneembare werkelijkheid oriënteert. Veel componisten nemen juist niet langer genoegen met de vage, abstracte aard van de muziek. Ze betrekken er een buitenmuzikale werkelijkheid in. De programmamuziek is beeldende of verhalende muziek: Liszt bedenkt de ‘symfonische gedichten’, Moessorgski, Rachmaninoff, Saint-Saëns, Debussy en vele anderen proberen schilderijen te ‘vertalen’ in muziek.
  • Kunst in beweging en muziek in de ruimte
    over tijd en beweging in de beeldende kunst en ruimtelijkheid in de muziek. Van dans in de schilderijen van de Futuristen, de vierde dimensie van de Kubisten en Theo van Doesburg tot de stereo- en quadrofonische effecten van Berlioz en Bartók
    Onze moderne tijd, dat wil zeggen de afgelopen twee eeuwen, heeft een specifieke opvatting van tijd en ruimte, die onder andere bepaalt hoe we kunst en muziek maken en genieten. In vroeger eeuwen stond het overzicht over de wereld voorop. Linnaeus kon een systeem bedenken waar de hele natuur overzichtelijk in kon worden ondergebracht, zelfs de soorten die nog niet waren ontdekt. Schilderkunst was natuurlijk in die visie het meest geschikt om de wereld mee uit te drukken: de schilder bracht alles wat belangrijk was bij elkaar, zodat het publiek dat in één oogopslag kon ervaren. Rond 1800 verandert die visie en sindsdien is overzicht minder belangrijk dan opeenvolging. In die tijd ontstaat bijvoorbeeld de geschiedwetenschap. Vanzelfsprekend wordt muziek beter gewaardeerd. Beethoven vertaalt Hegels geschiedsopvatting naar muziek: twee thema’s (these en antithese) wisselen elkaar niet alleen af, maar doordringen elkaar totdat ze met elkaar versmelten tot een derde thema, de synthese. Niets keert terug in zijn oorspronkelijke gedaante. Andere componisten betrekken de ruimte in hun composities. Berlioz berekent nauwkeurig de afstand waarop een bepaald instrument tot ontwikkeling komt en snijdt compositie toe op de ruimte waarin ze ten gehore worden gebracht. Voor het Requiem verdeelt hij vier extra blaasorkesten over de kerk. Bartók streeft een zelfde ruimtelijk effect na in Blauwbaards Burcht. Componisten als Kagel en Stockhausen proberen steeds andere verbanden te leggen tussen muziek en ruimte. Aan de andere kant proberen kunstenaars de tijd, bijvoorbeeld in de vorm van procesmatigheid, in schilderijen te verwerken. In Parijs, Rusland en aan het Bauhaus verzinnen kunstenaars methoden om beweging in de kunst te brengen.

    Thought-Forms, 1905, Gounod, Soldatenkoor uit Faust

  • De klank van de kosmos: symbolisme, mystiek en abstractie
    Over de invloed van mystieke bewegingen als de theosofie op het ontstaan van ‘muzikale schilderijen’. Van de visioenen van Skrjabin tot de Foxtrots van Mondriaan en de kosmische doeken van Yves Klein
    Het symbolisme is de eerste grote poging om het onzichtbare uit te beelden. De zeggingskracht van de muziek dient als metafoor voor de naar het abstracte neigende schilderkunst. Sommige componisten maken schilderijen bij hun muziek, zoals Ciurlionis, andere introduceren licht en kleur in de muziek om tot een totale begoocheling van de zinnen te komen (Skrjabin). Tot ver in de twintigste eeuw worden lichtorgels en aanverwante apparaten ontworpen. Luisterend naar muziek komen kunstenaars als Georgia O’Keeffe, Paul Klee, Franz Marc en in Nederland Janus de Winter tot abstracte schilderijen. De ‘klank van de kosmos’ heeft een abstracte organische vorm, evenals het ritme van de natuur. De theosofie en andere mystieke bewegingen bieden handvatten voor schilders vanwege de zingeving aan vormen en kleuren.
  • Klankkleuren van de avantgarde: van kubisme tot Op Art
    Van de relatie tussen Kandinsky en Schönberg, de op Picasso geïnspireerde klankblokken van Lourié tot Jacob van Domselaers ‘Proeven van Stijlkunst’ en de op het netvlies vibrerende ‘resonanties’ van Vasarely
    Bijna alle avant-garde-schilders van begin twintigste eeuw gebruiken een ‘muzikale’ werkwijze of muzikale vorm om tot abstracte schilderijen of een weergave van licht, kleur of beweging te komen. Vooral de Expressionisten, die het innerlijk der dingen schilderen, zoeken aansluiting met de muziek. Van Gogh vergeleek tonen met kleuren; De schreeuw van Edvard Munch is geluid, vastgelegd in verf. Schilders als Paul Klee, Oskar Kokoschka en Johannes Itten kwamen dichter bij een muzikale schilderkunst dan ooit voor mogelijk was gehouden. Vassily Kandinsky begon op latere leeftijd te schilderen, na het horen van Wagners Lohengrin. Zijn schilderijen, getiteld Impressies, Improvisaties of Composities, zijn muzikaal gecomponeerd. Uiteindelijk, in 1910, laat hij de voorstelling helemaal los en ontstaat het eerste abstracte schilderij. In Arnold Schönberg zag Kandinsky een geestverwant: “Hij heeft voor de muziek gedaan wat ik voor de schilderkunst heb gedaan.” Ongeveer gelijkertijd verliet Schönberg het vaste tooncentrum in de muziek, om een grotere vrijheid tot uitdrukking te verkrijgen. Beiden leverden bijdragen aan het Expressionistische tijdschrift Die Blaue Reiter en beiden schreven theaterstukken waarin muziek, licht en kleur een belangrijke plaats innemen. De Russische componist Lourié maakt klankblokken, geïnspireerd op het Cubisme van Picasso. Luigi Russolo maakt Futuristische muziek en muziekinstrumenten die ‘puur geluid’ voortbrengen. Jacob van Domselaer ‘vertaalt’ Mondriaans composities in Proeven van Stijl-kunst, terwijl Mondriaan zelf liever naar jazz luistert. De jaren vijftig en zestig staan in het teken van het zoeken naar de klank van de kosmos: zowel mystiek geïnspireerde kunstenaars als Yves Klein als pure formalisten als de Op Art-kunstenaars maken abstracties die ‘resoneren’ of beweging in ruimte of tijd suggereren.
  • Verlichting en verlossing: de mystieke drang naar het totaalkunstwerk
    Het totaalkunstwerk, een kunstwerk waarin verschillende kunstvormen tegelijk appelleren aan verschillende zintuigen, is gedurende de afgelopen twee eeuwen gemeengoed geworden; de technische mogelijkheden hebben multimedia-installaties tot alledaagse verschijnselen gemaakt. Bij alle nadruk op de technische, formele aspecten is de aard van het totaalkunstwerk echter ondergesneeuwd geraakt: waarom moeten kunstvormen die op zulke uiteenlopende zintuigen als ogen en oren inwerken eigenlijk versmolten worden in één kunstwerk? Het totaalkunstwerk als ideaal was een streven naar de oneindigheid, een oplossing van alle dichotomieën van het moderne tijdsgewricht in een herstel van verloren gegane eenheden: tussen verleden en heden, tussen heden en toekomst, tussen lichaam en geest, tussen de verschillende kunsten, tussen de verschillende zintuigen, tussen het aardse en het hemelse, het menselijke en het goddelijke, tussen subject en object en tussen de kunstenaar en het publiek, de mensheid. Het totaalkunstwerk is dus een product van de wil van de kunstenaar, de wil tot verlossing van het individu en verlichting van de wereld. Schilderkunst, muziek, poëzie en alle andere kunsten moeten vereenzelvigd worden om een oerervaring te bewerkstelligen: het gevoel van eenheid met het Al, in een poging al de als vervreemdend ervaren dualiteiten van de moderne wereld te overbruggen.
  • Versmelting der kunsten begin twintigste eeuw: balletten in Parijs
    De versmelting van schilderkunst, poëzie en muziek is al een oud streven. In de Romantiek ontstaat het als een bewust streven naar de vermenging van de zintuigen; schilderijen worden muzikaal, muziekstukken worden beeldend. De opera als totaalkunstwerk van de hand van Wagner en Debussy vormt het voorlopig hoogtepunt van deze ontwikkeling. Tussen 1910 en 1930 komen poëzie, beeldende kunst en muziek daadwerkelijk samen in Parijs: een aantal balletgezelschappen, waarvan de Ballets Russes van Diaghilev het bekendste is, dingen om de gunst van het publiek met zo exotisch of modern mogelijke producties: schilders, componisten en dichters van de avant-garde werkten samen aan roemruchte balletten, waarvan nog foto’s, ontwerpen en zelfs film over zijn. De muziek werd verzorgd door Stravinsky, Debussy, Ravel, Milhaud, Satie en Prokoviev; decors en kostuums door Picasso, Léger, Delauny, Matisse en De Chirico; libretti door Cocteau, Cendrars en Pirandello. Tot 1930 bloeien deze modernistische totaalkunstwerken; dan neemt de film deze voortrekkersrol over. In experimentele film in de jaren twintig, dertig, veertig en vijftig zoeken kunstenaars naar een nieuwe samenhang tussen ruimte- (beeldende) kunst en tijdkunst (muziek).
  • Van kunst en muziek tot beeld en geluid
    Over multimedia als twintigste-eeuws totaalkunstwerk
    Pas in de jaren zestig worden de traditionele scheidingsmuren tussen beide kunsten definitief geslecht. Fluxus legt nieuwe verbanden tussen muziek en schilderkunst. Kinetische (beweegbare) sculptuur geeft een nieuw verband tussen tijd en ruimte. Voor de Expo ’58 in Brussel realiseren de architecten Le Corbusier en Jannis Xenakis voor het Philipspaviljoen een gestolde muzikale vorm. De experimentele componist Edgard Varèse voorziet het van een passende geluidsambiance. Xenakis zegt daarop de bouwkunst vaarwel en wordt componist. Inmiddels is video de film opgevolgd als medium om oren en ogen gelijktijdig te bestoken. Na een eerste generatie kunstenaars en componisten die zich met video ging bezighouden, is nu een generatie pure videokunstenaars groot gegroeid die beeld en geluid, tijd en ruimte, muziek en beeldende kunst niet uit elkaar hoeft te houden. De eerste generatie videokunstenaars is afkomstig uit een andere discipline. De Koreaan Nam June Paik is musicus als hij bij Fluxus in de jaren zestig zijn TV-Cello laat bespelen door een naakte Charlotte Moorman. De Amerikaan Gary Hill is beeldhouwer totdat hij de video ontdekt om daar beweeglijke, etherische sculpturen mee te maken.
    Heden ten dage is er een enorm aantal moeilijk anders te plaatsen kunstenaars die video gebruiken om een gelijktijdigheid of een synthese van beeld en geluid te bewerkstelligen. Bill Viola maakte beelden bij een elektronische compositie van Edgard Varèse: Déserts/Deserts. Eddie D. en Peter Bogers laten montage van beeld en geluid samenvallen tot een ritme dat de zintuigen gelijktijdig bestookt. Bill Spinhoven laat de tijd op de ruimte indringen en vervormt beide gelijktijdig met zijn Timestretcher. Het is het einde van een eeuw die met Einsteins relativiteitstheorie begon.