Omstreden kunstwerk: naakten van Kees van Dongen
Een clowneske bekroning
Michel Didier
De naar Parijs geëmigreerde Kees van Dongen (1877-1968) schilderde bij voorkeur onverbloemd erotische naakten in felle kleuren. Regelmatig namen mensen daar aanstoot aan, maar nergens zo veel als in zijn geboortestad Rotterdam. In 1949 sprak een raadslid van ‘ongezonde belangstelling’ van het publiek. Met het oog op de naderende verkiezingen verwijderde het stadsbestuur twaalf schilderijen van de tentoonstelling. De landelijke pers viel vervolgens over de gemeente heen.
Volgens Koning Willem I was kunst ‘geen regeringszaak’. Sedertdien hebben talloze overheden die uitspraak naast zich neergelegd, om uiteenlopende redenen. Censuur op beeldende kunst bereikte een piek in de jaren na de Tweede Wereldoorlog. In het nieuwe maatschappelijke landschap van de wederopbouw bleken landsvaders en volksvertegenwoordigers verrassend snel aanstoot te kunnen nemen aan beelden en schilderijen van ontklede aard. Vooral in grote gemeenten als Amsterdam, Den Haag en Utrecht was het zedelijk normbesef zo broos dat er strenge maatregelen moesten worden genomen om bederf van de jeugd tegen te gaan.
Het Rotterdamse museum Boymans eerde in 1949 de bejaarde schilder Kees van Dongen met een retrospectieve tentoonstelling. Op jeugdige leeftijd had Van Dongen zijn geboortestad Rotterdam (Delfshaven) verlaten om in het bruisende Parijs van de Belle Époque zijn geluk te gaan beproeven. In 1905 exposeerde hij met een groep gelijkgestemden op een van de spraakmakendste tentoonstellingen uit de kunstgeschiedenis. De schilderijen van Henri Matisse, Maurice de Vlaminck, André Derain, Sonia Terk, Raoul Dufy, Othon Friesz en Kees van Dongen veroorzaakten een schandaal op de Herfstsalon. Door Gauguin en Van Gogh geïnspireerde kleurcontrasten spetterden in ongekende hevigheid van de doeken af. Harmonie en locale kleur hadden geen betekenis meer: rode bomen staken af tegen groene hemelen en blauwe schaduwen tekenden kanariegele gezichten. De criticus Vauxcelles ontdekte tussen al dit orgiastische geweld een beeldje dat hem aan de renaissance deed denken en hij schreef ‘Donatello tussen de wilde beesten’. Onder deze laatste benaming, in het Frans Fauves, is de groep jonge schilders onder leiding van Matisse de geschiedenis ingegaan.
Na slechts een paar jaar sloegen de Fauves verschillende wegen in. Van Dongen stond inmiddels bekend als de meest woeste van hen, zowel wat contrastrijk en fel kleurgebruik als wat onderwerp betreft: hij portretteerde voornamelijk vrouwen, op een vaak provocerend erotische manier. Op een latere Herfstsalon, die van 1913, werd zijn schilderij Le châle espagnol van hem verwijderd omdat het aanstoot gaf. Het waren doorgaans prostituees en andere straatmadelieven die zijn bonte doeken bevolkten, zoals op De zangeres Modjesko, die in werkelijkheid een Roemeense travestiet was die erom bekend stond passanten de huid vol te schelden als zij zijn liederen pecuniair niet naar waarde wisten te schatten. In 1911 maakte Van Dongen een reis door Spanje en Frans Noord-Afrika, hetgeen resulteerde in een reeks schilderijen van een zo mogelijk nog grotere kleurintensiteit.
Maar al snel, nog voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, vindt de Rotterdamse woesteling een nieuwe clientèle onder de Parijse bourgeoisie. In plaats van de demimonde portretteert hij voortaan de beau-monde. Tijdens en na de Grote Oorlog blijken vrouwen sleutelposities te hebben ingenomen in het maatschappelijke leven die ze pas tijdens de crisis weer moeten afstaan. Modehuizen, ontwerpbureaus en culturele instellingen worden geleid door vrouwen; in het algemeen worden de jaren twintig gekenmerkt door een ongekende economische en sociale onafhankelijkheid van het tot dan toe zwakke geslacht: de ‘nieuwe vrouw’ is geboren. De nieuwe status is natuurlijk iets om trots op te zijn en in Parijs is Kees van Dongen de uitverkoren kunstenaar die een en ander vastlegt op een uitgesproken moderne, maar representatieve manier. Het zijn goed gelijkende portretten, vaak ten voeten uit, maar in spetterend rood met groene jurken en blauwe schaduwpartijen in het gezicht. Op een vraag naar het geheim achter zijn succes, antwoordt Van Dongen: ‘Heel eenvoudig, ik schilder de vrouwen slanker en hun juwelen groter.’
Tegelijk blijft de inmiddels middelbare Van Dongen sensuele naakten schilderen. In 1937 wordt er eentje verwijderd van een tentoonstelling in het Van Abbemuseum in Eindhoven. In datzelfde jaar hangt er echter een reeks in Amsterdam zondere enige ophef te veroorzaken. Dezelfde schilderijen zorgen twaalf jaar later echter voor een rel van ongekende omvang.
Niemand in Rotterdam had kunnen bevroeden wat een opwinding een retrospectieve tentoonstelling van een bejaarde en internationaal gelauwerde stadgenoot teweeg zou brengen. Kort na de opening lekte al snel uit, dat het Antirevolutionaire gemeenteraadslid M. Oudkerk een interpellatie in de raad had aangevraagd omdat een groot aantal schilderijen de in groten getale toestromende jeugd zou bederven. Bovendien had het wakkere raadslid, dat toevallig ook huisarts was, op de expositie ‘kennelijke lust’ in de ogen van het volwassen publiek zien blikkeren, die blijk gaf van ‘ongezonde belangstelling’. Hij voelde zich dus gerechtigd te spreken van een ‘Sodom en Gomorra’.
Normaal gesproken zou de gemeenteraad van een grote, in meerderheid niet-christelijk stemmende stad als Rotterdam dergelijke oprispingen ietwat lacherig terzijde hebben geschoven, maar er stonden verkiezingen voor de deur. B & W vreesden dat een interpellatie negatieve gevolgen voor hun meerderheid zou kunnen hebben en gingen tot actie over: de politie verwijderde liefst twaalf schilderijen van de expositie. De titels van de doeken luidden Liggend naakt, De Spaanse, Naakt tegen groene achtergrond, Drie vrouwen, Vrouw met duiven, De drager, Het Bed, Portret van Mistinguett, Max Dearly, Adam, Eva en Adam en Eva (drie doeken lijken hier dubbel geteld). Ze zouden niet meer op de tentoonstelling terugkeren, ondanks de hevige protesten uit het hele land. De pers wraakte het ‘dwaze besluit’ als ‘Lof der zotheid’ en citeerde met onverholen leedvermaak die andere grote Rotterdammer, Erasmus: ‘Als er dus iemand opstaat, die luide verkondigt, dat hij zich gekwetst voelt, dan geeft hij daardoor het bewijs van een slecht geweten of in alle gevallen van vrees.’ Grappenmakers kleedden een naakt beeld van Despiau in de tuin van Boymans.
In de gemeenteraad werden verschillende moties om B & W op het besluit te doen terugkomen, ingediend door leden van CPN en PvdA, met ruime meerderheid verworpen. De ARP ontkende met klem dat het om een verkiezingsstunt ging: censuur was ‘volkomen geoorloofd’. CPN-raadslid Goudkuil weerlegde Oudkerks argument van ‘ongezonde belangstelling’ door erop te wijzen dat er slechts zes reproducties waren verkocht van de omstreden werken. Ook hadden tot dan toe maar tien kinderen per dag de tentoonstelling bezocht. ‘Er is een blaam geworpen op het zedelijk normbesef van de Rotterdammers,’ oordeelde Goudkuil. Het mocht allemaal niet baten.
Korte tijd later opende de Amsterdamse burgemeester D’Ailly een Van Dongen-tentoonstelling in de Moderne Boekhandel, waarop verschillende van de in Rotterdam verwijderde werken hingen. Een laatste trap na, naar het door electorale motieven ingegeven zedelijkheidsbesef van het Rotterdamse stadsbestuur. Van Dongen bleef onverstoorbaar. Toen hij bij een andere tentoonstelling eens iets moest vertellen over zijn werk, sprak hij de directeur en de geachte aanwezigen toe met de woorden: ‘Jullie bekijken het maar, laat mij nu maar verder mijn pijpje roken’ – om vervolgens weg te wandelen.
Eerder gepubliceerd in Het Kunstblad, 2001
afb. Kees van Dongen, Nu couché aux bas rouges, ca. 1906-07