Omstreden kunstwerk: ‘Vragende kinderen’ van Karel Appel

 

Moord op de onnozele kinderen

‘Jullie kunnen er altijd nog een behangetje overheen plakken’

 

door Michel Didier

 

Kunstschandalen gaan in Nederland eigenlijk alleen nog maar over geld: hoe meer gemeenschapsgeld met de aankoop van een modern kunstwerk is gemoeid, hoe hoger de haren rijzen en de wenkbrauwen zich fronsen. Een halve eeuw geleden was dat wel anders. Toen brachten schoon- en lelijkheid de gemoederen in beroering. In 1949 was Amsterdam te klein voor een wandschildering van Karel Appel.

 

Op 16 juli 1948 wordt officieel de Nederlandse Experimentele Groep opgericht in Amsterdam, door de schilders Constant, Corneille en Karel Appel. Enkele maanden eerder, op 5 april, schrijft Appel beleefd maar bondig aan de directeur van het Stedelijk Museum, Jonkheer Sandberg:

“Geachte Heer,

Zou ik in aanmerking kunnen komen voor een muurschildering?

Hopende antwoord van u te ontvangen teken ik,

Hoogachtend, C.K. Appel”

Het duurt ongeveer tien maanden voordat Appel daadwerkelijk een opdracht krijgt van de gemeente. Een commissie die de wethouder van kunstzaken adviseert, verstrekt opdrachten voor monumentale kunst aan kunstenaars van alle richtingen: traditioneel, figuratief, informeel, abstract en experimenteel. Voor de witte wand van de koffiekamer van het stadhuis zoekt de commissie een abstract schilder en haar keus valt op de jonge Karel Appel.

Voor tweehonderd gulden maakt Appel een eerste schets, maar die voldoet niet. De tweede valt wel in de smaak en men vraagt hem een voorlopige schildering op ware grootte te maken, op papier. Dat lukt niet en in overleg met gemeentearchitect Aldo van Eyck neemt Appel het risico dan maar een definitieve schildering op de muur aan te brengen: “Ik zet het er liever meteen op, als jullie er niks aan vinden kunnen jullie er altijd nog een behangetje overheen plakken,” spreekt de immer luchthartige schilder profetisch, met de karakteristieke tongval van de hoofdstad.

De Commissie Wandschilderingen, met illustere leden als de museumdirecteuren annex jonkheren Sandberg (Stedelijk) en Roëll (Rijks) en hoogleraar aan de Rijksacademie Campendonck, bevelen het college van B en W de wandschildering aan als ‘zeer geslaagd’ in een lijvig rapport.

Het is een andere commissie die roet in het eten gooit, namelijk de Commissie Exploitatie Koffiekamer Stadhuis, die voor de gelegenheid is gevraagd zich eens over iets anders te buigen dan nieuwe servetten of de Hap van de Week. Haar oordeel is vernietigend: zij smeekt het college de ‘onbegrijpelijke’ schildering te weigeren.

Onbegrijpelijk? Appels wandschildering had abstract moeten zijn, maar is dat maar half. Gebogen contouren met telkens twee stippen naast elkaar doen onontkoombaar aan poppetjes denken. De titel ‘Vragende kinderen’, verwijst naar een reis die Appel naar Kopenhagen heeft gemaakt: “Toen zag ik Duitse kinderen bedelen langs de trein. Eerst wist ik niet, dat het zo’n indruk op me had gemaakt. Maar dit is het resultaat,” verklaart hij aan de pers.

Is het de referentie aan hongerige kinderen die de ambtenaren de eetlust beneemt? Of zijn het de vrolijke kleuren die in wederopbouwend Nederland alleen maar op bolsjewisme kunnen wijzen? De mannen komen in opstand en storten zich brooddronken met kopjes, lepeltjes, stoelpoten en wat hen maar voor de knuisten komt op de gezagsondermijnende schildering. Toppunt van burgerlijke baldadigheid is de bekogeling van de wand met lege collectebussen, wanneer de opbrengsten van een collecte worden geteld. Nota bene een kindercollecte. De vlam slaat in de pan als een boze pennenlikker cursiefjesschrijver ‘Adam’ van Het Vrije Volk belt: “Meneer, komt u gauw. Anders is-ie weg. Ik zweer u, we nemen de bezem en schrobben ‘m eraf.”

En dan wordt de Moord op de Onnozele Kindertjes voltrokken: niet door de balsturige ambtenaren, maar door de pers. Niet door kunstjournalisten, maar door columnisten, die als stem des volks het toenemend aantal schendingen van burgerlijke instituties een ferm halt toeroepen. De instrumenten waarmee deze persvertegenwoordigers dit plotselinge boegbeeld van de moderne kunst te lijf gaan, reiken niet verder dan oubollig gegniffel om de slechte gelijkenis van de ‘Vragende kinderen’ met echte kinderen. Hierachter gaan natuurlijk onuitgesproken gevoelens schuil van onbehagen en onzekerheid over Appels mogelijk maatschappijkritische bedoelingen. ‘Adam’ van Het Vrije Volk (E. Messer) ziet in de ‘blokken, vleugels, zwarte stippen en zwarte beugels’ geen vragende kinderen – en geen brood. ‘Dagboekanier’ van Het Parool (Henri Knap) probeert nog gekker te scheren met ‘een verzameling kilometerpaaltjes’ en ‘ducdalven’ onder de kop ‘Appeltje voor de dorst’.

Inderdaad: de naam van de schilder geeft aanleiding tot woordspelingen. In de reeks rellen rond Appel en de Experimentelen die op de stadhuisschildering volgt, duikt het woord appel op in de meest vergezochte en ongerijmde uitdrukkingen. Voor de hand liggend maar in ieder geval nog toepasselijk is ‘De twistappel’ boven een spotprent uit 1949: voor een menigte opgewonden ambtenaren in de stadhuiselijke kantine voor de schildering zit de verantwoordelijke wethouder De Roos onaangedaan achter een appel om die aanstonds te schillen – zoals dat uiteindelijk met de schildering gebeurt.

Flauwer is ‘De Appel valt niet ver van de stam’ boven een artikel van Jan Vrijman in Vrij Nederland in 1955, waarin hij uitlegt hoe kindertekeningen in relatie tot Appels werk gezien dienen te worden. In 1970 stelt het Centraal Museum in Utrecht zestig werken tentoon waar Appel nooit afstand heeft willen doen, onder de melige titel ‘Appels Oogappeltjes’. Het grote aantal werken is voor het Utrechts Nieuwsblad reden om te spreken van ‘Appelmoes’.

 

Uiteindelijk zwicht de gemeente Amsterdam voor de druk en dekt zij de ‘Vragende kinderen’ toe met behang op tengels, zoals de schilder al heeft voorzien. De Telegraaf, altijd een kritisch tegenstander gebleven van Appel in het bijzonder en de revolutie in het algemeen, citeert instemmend het katholieke raadslid Mej. Luns: “Dat Appeltje wordt tenminste geschild.” Het socialistische, maar even rabiaat antimoderne Vrije Volk voert Jan Klaassen en Katrijn op met de witkwast. “Vroeger zeiden ze bij ons thuis, zegt Jan Klaassen, kinderen die vragen, worden overgeslagen. Maar nou moeten wij zeggen, kinderen die zijn verwilderd, worden overgeschilderd.”

De piepjonge Aldo van Eyck schrikt Nederland 12 januari 1950 op met een pamflet dat de lafhartige houding van de gemeente hekelt. Tegenover de klagende ambtenaren zet hij een hele reeks cultuurdragers (en de koffiejuffrouw) die hun bewondering voor de ‘Vragende kinderen’ uitspreken. ‘Een appèl aan de verbeelding’ (ook weer een woordspeling?) ontdamt een machtige stroom modernisme die aanhoudend beukt op de Van Dammen en Van Dijken tot hun reeds lang ondermijnde fatsoensnormen bezwijken.

In 1959 zwicht de gemeente Amsterdam andermaal, nu voor de voorstanders van de inmiddels doorgebroken moderne kunst. De toegedekte ‘Vragende kinderen’ komen weer tevoorschijn. De kunstenaar restaureert de schildering eigenhandig. De Leidsche Courant kan het niet nalaten de enige nog ongebruikte woordspeling in te koppen: ‘Hoofdstad bijt door zure Appel heen’.