Pauline Bonaparte-Borghese
De lievelingszuster van Napoleon was een leeghoofd, een notoire nimfomane zonder een spoor van moreel besef, maar ook de enige dankbare van alle inhalige parvenu’s in de familie Bonaparte. En ze stond model voor het beroemdste kunstwerk van het hele napoleontische tijdperk: de Venus van Canova.
Michel Didier
Pauline Bonaparte werd in 1780 geboren in Ajaccio, elf jaar na haar broer Napoleon, die later meldde dat zij de verwende kinderen van het gezin waren. Hoewel ze nadat de Bonapartes vanwege hun Fransgezindheid Corsica moesten verlaten in lompen in Marseille leefde, bracht ze als tiener al volwassen mannen het hoofd op hol. Ze was trots op haar bleke huid en haar fijne handen en voeten. Ook Napoleon was tevreden met zijn handen en ook hij kon iedereen naar zijn hand zetten, maar er tevens voor zorgen dat zijn familie tot grote welstand kwam door zijn toenemende militaire successen. Na de dood van zijn vader nam hij de plaats van zijn oudste broer Joseph in als hoofd van de familie en bepaalde hij met wie zijn broers en zusters trouwden.
Voor de extreem promiscue Pauline diende zich een respectabele echtgenoot aan toen Napoleon haar achter een kamerscherm betrapte met zijn adjudant, de geniale generaal Charles Leclerc. Hoewel de opgewekte en frivole Pauline slecht paste bij de serieuze en fantasieloze Leclerc, trouwden ze onmiddellijk, op 14 juni 1797. Negen maanden later werd een zoon geboren, op Napoleons nadrukkelijke wens Dermide gedoopt, naar een personage uit Napoleons favoriete boek, De zangen van Ossian. Het jonge gezin betrok het Château de Montgobert bij Soissons, dat voor een aanzienlijk bedrag werd verbouwd door Charles Percier en Léonard Fontaine, net voordat die van Malmaison een klassiek paleis à l’antique maakten voor Joséphine.
Haïti
Pauline liet zich niet veel aan haar echtgenoot gelegen liggen en verleidde de ene knappe officier na de andere. Toen er in 1801 een opstand uitbrak op Haïti omdat Napoleon op verzoek van Joséphine de slavernij heringevoerd had, zond hij Leclerc als gouverneur met een expeditieleger. Pauline weigerde mee te gaan, maar werd krijsend aan boord gehesen.
Eenmaal op Haïti bleek het leven in de tropen zo slecht nog niet: ze kon er als een vorstin iedereen in het rond bevelen en ook hier waren potente officieren in overvloed. Hoewel de Fransen de opstand bedwongen, brak er een gele koorts uit die het leger decimeerde. Ook de Leclercs werden ziek, maar Pauline genas wonderwel en keerde eind 1802 terug naar Frankrijk met Dermide en de stoffelijke resten van haar echtgenoot. Ze rouwde opzichtig en knipte haar donkere haar af, wat Napoleon cynisch deed opmerken dat ze wel wist dat het mooier en voller zou terug groeien.
Op Montgobert liet ze Percier een grafmonument voor Leclerc oprichten en ze zocht troost in vele armen. Napoleon achtte het opportuun invloedrijke Italianen aan zich te binden en huwelijkte de losgeslagen Pauline uit aan prins Camillo Borghese, erfgenaam van een illuster, kunstlievend geslacht in Rome. Hoewel hij even oppervlakkig, onopgevoed en zelfzuchtig was als zij – en evenveel geld spendeerde aan kleren -, ging het stel al snel apart wonen en hun lijfelijke heil elders zoeken. In 1804, precies een jaar na het huwelijk, toen Pauline in een kuuroord verbleef voor haar immer geteisterde gezondheid, stierf de nooit geheel herstelde Dermide aan hevige koortsaanvallen. Ze heeft het Camillo nooit vergeven.
Camillo Borghese werd aan het hoofd van een Franse legeronderdeel geplaatst en Pauline snelde terug naar Parijs, waar ze resideerde in het Hôtel de Charost in de Rue du Faubourg Saint-Honoré, dat ze in 1803 had gekocht. Omdat ze geen geld had voor een verbouwing, liet ze het weelderig decoreren en meubileren.
Een buitengewoon aantrekkelijke kant van zijn nieuwe schoonfamilie vond Napoleon de befaamde kunstcollectie van de Borgheses, met name de verzameling antieke sculpturen, destijds de grootste en belangrijkste privécollectie in Europa. Camillo gaf meer om tijdelijke weelde dan eeuwige schoonheid en hij had schulden te delgen, dus gaf hij uiteindelijk toe aan de zware druk die Napoleon op hem uitoefende en verkocht hij een massa antieke marmerbeelden: 695 werken voor 13 miljoen franc – waarvan uiteindelijk maar 8,3 miljoen betaald werd. Bij de 154 standbeelden, de 160 busten en talloze medaillons en vazen, die in honderden kratten en kisten de riskante tocht over land maakten, kwamen ook 170 reliëfs, waarvan er vele uit de gevels van het Palazzo Borghese moesten worden losgebikt, en dertig zuilen, waarvan diverse onder balkons vandaan.
In 1811 ging eindelijk de Kariatidenzaal in het Musée Napoléon open, gevuld met beroemde antiquiteiten, terwijl de helft van de kisten nog niet eens was geopend. Het publiek vergaapte zich aan de Borghese krijger, de Borghese hermafrodiet en de enorme Borghese vaas; Napoleon was het fierst op de keizerbeelden, die Frankrijks glorie legitimeerden: eindelijk had het Romeinse keizerrijk een moderne evenknie gekregen.
Eind 1805 kroonde Napoleon zich inderdaad tot keizer en het jaar erop verdeelde hij het veroverde Europa onder zijn broers en zusters. Joseph werd koning van Napels, Jérôme van een bijeengeveegd Westfalen, Louis van Holland, Elise werd hertogin van Lucca en Piombino en Caroline groothertogin van Berg. Pauline werd verblijd met Guastalla, een stadje tussen Parma en Piacenza. De nieuwbakken hertogin was zo teleurgesteld dat Napoleon, die zich schijnt te hebben laten ontvallen: ‘Het is ongetwijfeld klein, maar zelfs een molshoop is nog te veel voor de Prinses Borghese om te besturen’, uiteindelijk suggereerde dat ze het mocht verkopen als ze er zo ongelukkig mee was. En dat deed ze prompt: voor zes miljoen francs werden de verontwaardigde burgers van Guastalla onderdanen van de hertog van Parma. Pauline behield de prinsessentitel.
Camillo werd voor zijn trouw aan Napoleon beloond met het gouverneurschap over Piedmonte, zodat de Borgheses gingen resideren in Turijn. Pauline vond het Palazzo Chablais of Chiablese echter te vochtig, zodat ze verkasten naar het jachtslot bij Stupinigi, een van de fraaiste barokpaleizen in Italië. Daar liet ze een fraai marmeren bad in Romeinse stijl installeren en in 1809 ontving ze daar de violist Niccolò Paganini, voormalig protégé van haar zuster Elise.
Paganini was niet de enige kunstenaar die Pauline deed zwichten. Met de schilder, later directeur van het Louvre, Auguste de Forbin, onderhield zij een zeer fysieke verhouding van 1805 tot 1807 in zijn huis in Aix-en-Provence; hij was goed toegerust en zij verhief hem tot kamerheer. Felice Blangini (1781-1841) was een beroemde tenor en operacomponist, die in 1809 van het Beierse hof naar dat van Westfalen werd gezonden, maar tegelijkertijd Pauline op uiteenlopende wijzen van dienst was. Ze benoemde hem tot chef d’orchestre, hoewel ze geen orkest bezat, voor 750 franc per maand en riep hem bij zich in Nice om duetten in te studeren. Hij droeg aan haar zijn Romances nouvelles op, waarin toespelingen op het liaison zijn verwerkt, zoals in L’absence de l’amour: ‘Comment peut-on de la cruelle absence imaginer de vous qui craignez trop la douce présence / ce n’est pas trop de se voir tous les jours’. De tekst is van Forbin…
Trianon
Jongste zus Caroline had ook een minnaar, geen kunstenaar, maar de Oostenrijkse ambassadeur aan het Franse hof, Clemens von Metternich, die schreef: ‘Pauline was zo knap als mogelijk was; ze was verliefd op zichzelf en haar enige bezigheid was plezier. Omdat ze zo lieftallig en verregaand gemoedelijk was, had Napoleon andere gevoelens voor haar dan voor de rest van de familie. “Pauline”, vertelde hij me vaak, “vraagt me nooit iets.”’
Dat was prettig. Nadat hij keizer was geworden, liet Napoleon het voormalig koninklijk buitenverblijf Trianon bij Versailles restaureren. Het Grand Trianon van Lodewijk XIV bestemde hij voor zichzelf, met een vleugel voor zijn moeder, en het Petit Trianon, dat Lodewijk XV had laten bouwen voor Madame de Pompadour en waar Lodewijk XVI Marie-Antoinette in liet ronddartelen, voor Pauline. Tijdens de revolutie was het paleis leeggehaald en tot uitspanning gemaakt, maar de limonadier Langlois werd er uitgezet en de architect Trepsat maakte het weer leefbaar. Madame Mère vond de haar toegewezen vleugel naargeestig en weigerde er intrek in te nemen, maar Pauline vond het geweldig en bleef er liefst twee maanden in 1805 en op 15 december 1809, om haar broer te troosten toen die Joséphine de scheiding had aangezegd.
Pauline was zeer ingenomen met haar uiterlijk en liet zich regelmatig schilderen, maar het was Camillo die een opdracht gaf voor een marmeren portret door de befaamdste beeldhouwer van Europa, de Venetiaan Antonio Canova. Geobsedeerd door een antiek geïnspireerd schoonheidsideaal wilde hij louter tijdloze, historiserende portretten maken en zoals hij een enorm standbeeld van Napoleon als de oorlogsgod Mars onder handen had, zo wilde hij Pauline als Diana weergeven. Pauline vond dat veel te kuis en stond erop te worden vereeuwigd als naakte Venus Victrix, de overwinnende Venus met een gouden appel in de hand. Op de vraag of het niet ongemakkelijk was om naakt te poseren, antwoordde ze: nee hoor, er brandde vuur in de kamer.
Wellington
De hertog van Wellington was de eerste Britse ambassadeur in Parijs sinds 1803. Hij kocht het Hôtel de Charost van Pauline als residentie. De 861.500 franc die hij ervoor neertelde gaf Pauline onmiddellijk door aan Napoleon, die daarmee van Elba kon terugkeren. Zo financierde Wellington de slag bij Waterloo. In de hal van het Hôtel de Charost, nog altijd residentie van de Britse ambassadeur, staat een overzichtelijke kopie van Canova’s Venus Victrix als herinnering.
Alle ruim begiftigde broers en zussen van Napoleon lieten hem hard vallen om hun bezittingen te kunnen behouden. Pauline was de enige die hem opzocht op Elba, om hem de opbrengst van haar verkochte bezittingen te overhandigen.
Na Waterloo schonk ze Napoleon al haar sieraden, die echter door de Britten werden onderschept. Na Napoleons verbanning naar Sint-Helena nam Pauline haar intrek in het Palazzo Borghese, terwijl Camillo met zijn maîtresse in Florence leefde. Bij het vernemen van Napoleons dood in 1821 was ze zo geschokt dat ze besloot te revalideren in Lucca, waar ze geregeld te gast was geweest toen haar zuster Elise er de scepter zwaaide. Ze kocht een villa in Bagni di Lucca voor haar geregelde badkuren en liet de gevel opsmukken met reliëfs en mozaïek. In Viareggio liet ze in 1822 een huis bouwen door Elises hofarchitect Giovanni Lazzarini. Hier was ze dicht bij haar minnaar Giovanni Pacini. Deze zestien jaar jongere componist vond haar echter bezitterig, vermoeiend en vooral óud, wat haar trots en zelfvertrouwen knakte.
Sinds 1816 bezat Pauline een villa bij de Porta Pincio in Rome waar ze haar gastvrijheid, smaak en eigenliefde de vrije teugel gaf. Elke week gaf ze er een bal, concert of toneelstuk voor vele invités, veelal Romeinse adel en in Rome woonachtige Britten, die ook werden getrakteerd op het toilette des pieds: ze troffen de prinses aan met de blote voeten op een fluwelen kussen, terwijl dienstmaagden die met sponzen betten en poederden. Hertog Hamilton mocht een voet opnemen en in zijn vestzak bergen, ‘als een vogeltje’.
Hoogtepunt van een soirée was een bezoek aan de Venus Victrix in een verduisterde kamer, naar Canova’s wens slechts verlicht door kaarsen, die het met was getinte beeld levensecht maakten. In het houten bed waarop de marmeren matras rust was een mechaniek verborgen dat het beeld langzaam deed ronddraaien, zodat iedereen een blik was vergund op al Paulines vereeuwigde bekoorlijkheden.
In 1824 kreeg Pauline maagkanker, net als haar vader en Napoleon. De paus sprak zo lang in op Camillo dat die zich met zijn echtgenote verzoende en een villa buiten Florence kocht waar ze samen haar laatste maanden doorbrachten. Ze wilde in een gesloten kist opgebaard worden: belangstellenden verwees ze naar Canova’s beeld. En zo stierf de reine des colifichets – koningin van de snuisterijen – op 9 juni 1825. Ze werd bijgezet in de Borghese-kapel in de Santa Maria Maggiore, zonder grafmonument. Dat was de Venus Victrix.
Eerder verschenen in Origine, 2016
bijschrift:
Robert Lefèvre, Marie-Pauline Bonaparte (1806), Versailles