Elise Bonaparte, groothertogin van Toscane

Van alle familieleden die Napoleon op de troon zette was zijn oudste zus Elise wel de succesvolste. Zij heropende de marmergroeve van Carrara, restaureerde Medici-villa’s en verzamelde kunstenaars en componisten aan een luisterrijk hof, eerst in Lucca en vervolgens in Florence. En met een speciale verhouding met Paganini begon een spetterende carrière voor de vioolvirtuoos.

Michel Didier

Pietro Benvenuti, Elisa met dochter, Fontainebleau

Napoleon was van 1769 en zijn oudste zuster Maria Anna van 1777. Hun anticlericale broer Luciano noemde haar Elisa, een alternatieve naam voor de mythische koningin Dido, die eigenhandig het legendarische Carthago zou hebben gesticht. De allusie zou profetisch blijken, maar vooralsnog irriteerde zij Napoleone met een even dominant en eigengereid karakter als het zijne.
In 1795 werd het huis van de Buonapartes in Ajaccio platgebrand als gevolg van onlusten op Corsica en vestigden de gezinsleden zich in Marseille, waar ze hun namen verfransten:  Napoleon, Lucien en Elise Bonaparte. In Marseille ontmoette Elise de Corsicaan Felice-Pasquale Baciocchi, die zich in Franse dienst Félix Levoy ging noemen. Ondanks een leeftijdsverschil van vijftien jaar verloofden zij zich, zeer tegen de zin van Napoleon, die wel wat beters voor zijn zuster kon bedenken. Toch liet hij het stel huwen, tegelijk met zijn zuster Pauline, in een kerk vlakbij zijn hoofdkwartier  bij Milaan in 1797. Baciocchi kreeg het bevel over de citadel van Ajaccio, maar Elise zette met Lucien een salon met grote literaire aspiraties op in Parijs.

Carrara

Napoleon werd binnen de kortst mogelijke tijd generaal en zijn Italiaanse veldtocht verliep zo voorspoedig dat de Oostenrijkers het land moesten ontruimen en Napoleon verdeelde de buit. Noord-Italië werd de Cisalpijnse Republiek en de Spaanse Bourbons compenseerde hij voor het verlies van Parma met Toscane, dat het koninkrijk Etrurië ging heten. Nadat Napoleon zich in 1804 had gekroond werd heel Europa verdeeld onder zijn familie en Elise werd vorstin van het vlakbij Corsica en Elba gelegen Piombino. Toen ze klaagde dat het formaat van dit ministaatje te gering voor haar ambities was, kwam daar in 1805 de oligarchische republiek Lucca bij, vervolgens Carrara en Massa en kon Elise beginnen met een ambitieus hervormingsprogramma.
Van de marmergroeve in Carrara maakte Elise een winstgevende onderneming door de in 1769 gestichte Académie des Beaux-Arts nieuw leven in te blazen als werkplaats voor getalenteerde beeldhouwers, zodat Carrara niet alleen marmer uitvoer, maar vooral marmeren beelden, wat lucratiever was. Napoleon zelf benoemde in 1807 zijn favoriete beeldhouwer, de nog slechts dertigjarige Lorenzo Bartolini, die in Parijs gestudeerd had, tot directeur van de academie. Meer dan 12.000 marmeren busten van Napoleon en duizenden konterfeitsels van zijn familieleden vonden hun weg door het gehele keizerrijk, wat Elise (en niet de beeldhouwers) grote winst opleverde. Wel stelde ze een Prix de Rome in en zette zij een ‘Banque élisienne’ op om beeldhouwers te steunen en de marmerprijzen te stabiliseren, ook onder leiding van Bartolini. In 1811 moest de bank sluiten omdat het marmer voor veel te lage prijzen aan Frankrijk werd geleverd.
Kloosters zonder openbare functie verving Elise door liefdadigheidsinstellingen, ze stichtte scholen voor voortgezet onderwijs, bouwde een nieuw ziekenhuis en voerde gratis medisch consult in om woekerende epidemieën terug te dringen, benevens een op de Code Napoléon gebaseerd wetboek. In Massa zette ze een zijdeschool  op plus een experimentele plantage voor witte moerbeibomen – zijderupsen eten alleen moerbeibladeren.
Een bijzonder project was de heropening van de aluinmijnen in Montioni, die al in de zestiende eeuw gesloten waren. De Franse directeur liet de aluin per dromedaris naar de haven vervoeren. Elise stichtte een dorp naast de mijnen dat ze Montioni Elisa noemde, waar ze een kuuroord liet aanleggen rond de zwavelhoudende bronnen. Ook de kuuroorden  San Giovanni, Docce Basse en Bagni di Lucca liet Elise vernieuwen, Bagni di Lucca tot welness centre, gericht op genezing en ontspanning, dus met casino en danszaal. Grote vernieuwing was de introductie van individuele badkuipen. Elises zus Pauline kwam er graag en een van de grotten met natuurlijke stoom heet nog altijd de Grotta Paolina. In het Teatro Accademico di Bagno di Lucca liet Elise in 1805 het toneelstuk Phèdre van haar favoriet Racine opvoeren, met haarzelf in de titelrol.

De tweede viool

Dominique Ingres, Portrait du Violoniste Paganini, 1819, potlood, particuliere collectie

De hopeloos onbeduidende Félix hield zich slechts onledig met militaire aangelegenheden, overdonderd als hij was door de tomeloze werklust en eerzucht van zijn initiatiefrijke echtgenote, die haar intellectuele capaciteiten ruim voldoende achtte om zijn gebrek eraan te compenseren. Omdat zijn enige talent de viool was, nodigden hij en Elise grote componisten en musici uit aan het hof te komen optreden: Gaspare Spontini, Etienne Méhul, Giovanni Paisiello, Giuseppe Farinelli, Gioacchino Rossini  en vooral Niccolò Paganini traden op in Lucca, in de Villa Reale di Marlia die Elise in 1806 verwierf en die haar geliefdste stek zou worden. Ook liet ze het middeleeuwse Palazzo Pubblico in Lucca verfraaien in empirestijl en voorzien van een ruim bemeten Piazza Napoleone. Met die in Piombino, Bagno di Lucca en Massa bezat ze zo vijf residenties in haar dwergstaatje. Ze liet ze allemaal renoveren door haar hofarchitecten Théodore Bienaimé en Giovanni Lazzarini.
In januari 1805 was de piepjonge violist Niccolò Paganini al benoemd tot concertmeester van het orkest van de republiek Lucca; in september dat jaar benoemde Elise hem tot haar ‘kamervirtuoos’ en operadirigent. Ook gaf hij les aan Félix. Het zou de enige vaste aanstelling zijn in Paganini’s hele leven. Tot 1809 schreef hij hier talloze werken voor viool en orkest en voor viool en gitaar, zoals de Sonata Napoleone met variaties op de 4e snaar voor viool en orkest. In deze sonate spelen viool en orkest op één verstemde G-snaar, geïnspireerd op de verjaardag van de keizer, 15 augustus. Paganini schreef in een brief dat deze sonate het gevolg was van een geheime liefdesverklaring die hij tijdens het wekelijkse hofconcert deed aan een dame aan het hof, door middel van een ‘Liefdesscène’ op twee snaren: de hoogste, die liefdesgevoelens uitdrukte, en de laagste, die een wanhopige minnaar verklankte, in driftige dialoog. Behalve bij de beoogde dame sloeg het concert aan bij Elise, die vroeg of hij dan niet ook een stuk voor één snaar zou kunnen spelen.
Félix’ geestdrift voor de viool maakte van Lucca een uitgesproken muzikaal hof. Elises geestdrift betrof vooral de musici, hetgeen aanleiding gaf tot veel roddel. Ze werd het gewoon ze uitgestrekt op de bank aan te horen, terwijl ze zich koket waaierde. Paganini trad talloze malen op in het Palazzo Pubblico en in de Villa Reale, en hoewel Félix voor les en duetten vaak in de buurt was, schijnt Paganini zich niet altoos aan de bewondering van zijn brooddame te hebben kunnen onttrekken.

Begin 1809 verhief Napoleon zijn oudste zus tot groothertogin van Toscane en werd het hof verplaatst van Lucca naar Florence. Paganini had hoop op eenzelfde positie aan het hof, maar werd gepasseerd. Ondanks herhaalde smeekbeden en vleiende aanbiedingen vertrok Paganini  verbitterd naar Turijn. Daar nodigde Elises nimfomane zus Pauline hem uit om in haar recentelijk verworven Palazzo Stupinigi te komen optreden, en natuurlijk nog wat na te tafelen.

Pietro Benvenuti, Elisa Bonaparte entourée d’artistes à Florence. 1813

Florence

Napoleons minister van Buitenlandse Zaken Talleyrand noemde haar spottend ‘de Semiramis van Lucca’, naar de legendarische Assyrische krijgster-koningin. Onvermoeibaar inspecteerde zij de troepen vanaf een hoge paardenrug, legde zij de zweep over de onwillige clerus en bepaalde zij de etiquette voor het reusachtig uitgedijde hof van Toscaans blauw bloed dat ze om zich had opgetrokken. Félix woonde al lang niet meer bij haar en deed gewoonlijk niets, om zijn gebrek aan capaciteiten niet te onthullen. Elise zocht niet alleen minnaars uit, maar ook minnaressen voor haar echtgenoot, als hij ze maar vorstelijk behandelde en beloonde. Elke avond troffen zij elkaar in het theater, waar ze samen met de parmantige prinses Napoléone het voorbeeldige gezinnetje speelden, om zich na afloop ieder in zijn eigen residentie terug te trekken.
Napoléone-Elisa werd geboren in 1806 en hoewel er nog twee jongetjes volgden, was het meisje de favoriete van ouders en kunstenaars. Lorenzo Bartolini beeldhouwde haar veelvuldig, op een naturalistische manier die haar kinderlijke charme en onbevangenheid recht deed en contrasteerde met de in staal gegoten kilte waarmee hij haar moeder verbeeldde. Bekendst is het marmeren beeldje op vijfjarige leeftijd in klassieke naaktheid en met drinkschaaltje en hond.
Bartolini bleef hofbeeldhouwer, maar toen Elise de Florentijnse academie feestelijk heropende, hoorde daar een opdracht bij voor de beroemdste beeldhouwer van die tijd, Antonio Canova. Naar de strakke portretbuste die hij van Elise maakte, hakte hij een zittend portret ten voeten uit, volgens haar wens als Concordia, de eendracht. Wellicht omdat Elise in Florence lang zo populair niet was als in Lucca en Canova niet met een gedateerd  beeld wilde komen te zitten, gaf hij haar vage, zeer algemene gelaatstrekken en wachtte hij lange tijd met het beeld voltooien.
Een jaar later was Napoleon hertrouwd en de gelukkige, aartshertogin Maria Louisa van Habsburg, bestelde eveneens een portret van zichzelf als Concordia. Canova wijzigde een en ander aan het beeld van Elise, zodat het de muze Polyhymnia ging voorstellen en jaren later, in 1817, stuurde hij het als huwelijksgeschenk voor keizer Frans naar Wenen, waar het nu in het appartement van Sisi staat.

Serviezen

Keramiek was een in onbruik geraakte kunst in Toscane, maar Elise noodde ook keramisten naar Florence. Onder aanvoering van Franse kunstenaars schiep de porseleinmanufactuur Ginori in Doccia een modieuze, decoratieve stijl die van Florence weer een keramiekcentrum maakte.
Op 28 januari 1811 arriveerde het dubbele servies waarmee Napoleon zijn zuster had bedacht ter gelegenheid van haar verheffing tot groothertogin. Het bestond uit een wit met blauw entreeservies met veertig soepborden, acht botervloten, twee saladiers en zestien pots à jus, en een donkerblauw met gouden dessertservies met honderd borden, twaalf compôtiers, twee sucriers met adelaarskoppen, vier manden, twee ijsemmers, vier wijnkoelers en vier jattes à fruits, alles uit de keizerlijke Sèvres-fabriek en ontworpen door de architect Alexandre-Théodore Brongniart, vader van de directeur van de fabriek.
Het servies werd afgeleverd in het Palazzo Pitti, Elises residentie in Florence. Een aantal zalen was al geherdecoreerd met fresco´s door Giuseppe Castagnoli in opdracht van Napoleon, die in 1797 het oude Medici-paleis als machtsbasis confisqueerde. Elise nam ook een ander voormalig Medici-verblijf in bezit, de Villa Medicea in Poggio a Caiano, die van een ´Romeinse´ badkamer werd voorzien en onder leiding van Luigi Catano met neoclassicistische fresco´s werd overschilderd. En de reusachtige Villa del Poggio Imperiale buiten Florence werd op haar last van een nieuwe façade voorzien door Giuseppe Cacialli, naar tekeningen van Pasquale Poccianti, die ook het Palazzo Pitti onder handen nam.

Van het leger kunstenaars dat Elise om zich heen verzamelde in Lucca en Florence waren de beste Pietro Benvenuti (1769-1844) en François-Xavier Fabre (1766-1837). Benvenuti werd in 1807 beroepen om de academie in Florence te leiden; hij schilderde talloze portretten van Elise, Félix en Napoléone (hoewel nooit samen). In 1811-12 decoreerde hij met een groep studenten de nieuwe paleiszalen van het Palazzo Pitti, waar Elise hof hield, hoewel ze zich zo vaak mogelijk terugtrok in Lucca.
Fabre was een Franse historie- en landschapsschilder die onder Jacques-Louis David studeerde in Parijs en in 1787 de Prix de Rome won. Als monarchist vestigde hij zich na de revolutie in 1793 in Florence en werd gewaardeerd lid van de academie. Hij schilderde een portret van Elise en van Napoléone, liefst drie van haar broer Lucien en een van Canova, maar werkte voornamelijk voor de Toscaanse adel tot hij in 1824 terugkeerde naar Frankrijk en in Montpellier het Musée Fabre stichtte.
Op het grote doek Elisa Bonaparte entourée d’artistes à Florence troont Elise in het Palazzo Pitti tussen haar dochter en haar eerste kamerheer, senator Giovanni degli Alessandri met achter hem vijf van Elises 33 hofdames. Rechts keurt Félix de buste van Elisa die Canova hem toont, en daarachter werken Fabre en Benvenuti aan portretten van de groothertogin. Links toont de beeldhouwer Antonio Santarelli aan kamerheer Tommaso Puccini, directeur van de musea, een médaillon van Elisa die hij heft gemaakt. Vlakbij staan de graveurs Lasinio en Raphael Morghen, welke laatste in 1812 door Napoleon naar Parijs werd beroepen.

In 1814 viel het keizerrijk en daarmee ook napoleontisch Italië. De zalen in het Palazzo Pitti werden onmiddellijk overschilderd na de rentree van het huis Habsburg-Lotharingen. Elise nam haar servies mee naar Lucca, waar ze dacht verder te kunnen regeren, maar het werd haar snel afgedwongen en teruggenomen naar Florence. Het enorme doek De inauguratie van Félix I, door haar Luccaanse hofschilder Stefane Tofanelli, werd compleet vernield tijdens de jubelviering van diens vertrek. Elise moet haar opvolger Leopold III duizend goudstukken betalen om haar Elisa Bonaparte entourée d’artistes terug te krijgen. Ze vestigt zich in Bologna, om in 1820 in Triëst te sterven. De trouwe Félix laat een grafmonument oprichten in de San Petronio in Bologna, waar ze voor eeuwig verbonden staan. Even hoog.

Eerder verschenen in Origine, 2016