De ontdekker van Etrurië
Lucien Bonaparte was een revolutionair in de gunst van de paus. De enige van Napoleons sibbelingen die geen vorstendom in de wacht sleepte was wel de slimste en getalenteerdste van het stel. Ook bezat Napoleons mikpunt van hoon een excellente kunstcollectie. En een hele stamp kinderen bij mooie vrouwen.
Michel Didier
Luciano Bonaparte (1775-1840) was de derde jongen uit de schoot van Letizia, in de keizertijd bekend als Madame Mère. Nadat hij de militaire school van Brienne en het seminarie in Aix had doorlopen, keerde hij terug naar zijn geboorte-eiland om zich aan te sluiten bij de Jacobijnenclub in Ajaccio; hij noemde zich Brutus, naar de stichter van de Romeinse republiek.
Van alle acht kinderen was hij de belezenste en de radicaalste. Hij redde zijn oudere broer Napoleon in 1799 toen die door woedende parlementariërs staande de vergadering van de Assemblée Nationale buiten de wet geplaatst dreigde te worden omdat hij kennelijk een staatsgreep voorbereidde. Lucien, zoals hij zich buiten Corsica noemde, was voorzitter van deze Raad van Vijfhonderd en haalde de wacht binnen om de parlementariërs weg te voeren onder het voorwendsel dat ‘radicalen’ het met dolken op Napoleons leven hadden gemunt. Deze Coup van 18 Brumaire betekende het einde van de Franse Revolutie en het begin van de dictatuur.
Napoleon had alle reden om de 24-jarige Lucien dankbaar te zijn en benoemde hem tot minister van Binnenlandse Zaken. Zo kon Lucien de resultaten van de volksraadpleging vervalsen, maar hij kwam daarbij in aanvaring met minister van Politie Joseph Fouché, die Napoleon een uiterst compromitterende brief van Lucien liet zien. Het kwam nooit meer goed tussen de broers.
Spanje
Napoleon, nu Eerste Consul, zond zijn broer eind 1800 als gezant naar het Spaanse hof. Daar wist hij met aangeboren charme en discrete diplomatie alle harten te veroveren – vooral die van de koningin en de eerste minister, Manuel Godoy, ondanks een ietwat rechtlijnige onkreukbaarheid.
Op dat moment was Lucien al weduwnaar: Christine Boyer was de ongeletterde dochter van de herbergier waar Lucien een poos had gelogeerd, en na hun huwelijk in 1794 had zij hem vier kinderen geschonken, waarvan de helft snel was overleden. Philistine Charlotte (Lolotte) en Christine Egypte (Lili, genoemd naar Napoleons veldtocht in 1798) zouden hun vader overleven. Hun moeder stierf in 1800 tijdens haar vijfde zwangerschap aan een longontsteking.
Troost vond Lucien in Madrid bij de Oostenrijkse echtgenote van de oude Markies van Santa Cruz, een dikke vriend van de koning en de premier: Mariana Waldstein was met 37 weliswaar twaalf jaar ouder dan Lucien, maar mocht er nog wezen en had zelfs wat weg van Christine, zo verklaarden de roddeltantes toen zij een paar maanden later in Parijs verbleef. Het draaide uit op een gepassioneerde en niet zo geheime verhouding.
Godoy was ingenomen met Luciens diplomatieke talenten en troonde hem zelfs mee naar zijn privéboudoir, waar hij het later beroemde naaktportret bewaarde van zijn minnares Pepita Tudo, geschilderd door Goya en bekend als de Maja desnuda. Aan de stand van het hoofd is te zien dat het later is overschilderd, wellicht om Godoy niet in verlegenheid te brengen met een herkenbare sloerie.
Lucien had vier vrienden meegenomen naar Spanje: de schrijvers Laborde en Arnault en de schilders Sablet en Lethière. Guillaume Guillon Lethière was een onwettig kind van een Frans officier en een Guadeloupse slavin dat met zestien jaar al naar Parijs mocht om te leren schilderen. In Spanje verzamelde hij schilderijen voor Lucien en zag hij wellicht De naakte maja, waarvan Lucien hem later zou vragen een nieuwe versie te schilderen.
In het fraaie Paleis van San Bernardino vermaakte Lucien vele gasten, zoals zijn status betaamde. De Italiaanse componist Luigi Boccherini (1743-1805) leidde een armoedig leven in Madrid na het overlijden van zijn mecenas, broer van de koning. Lucien liet hem wekelijks opdraven om luisterrijke feesten te organiseren voor een royaal jaargeld van 3000 francs en zag zich beloond door de oude virtuoos toen die zijn Strijkkwartetten opus 60 en 62 aan hem opdroeg. Verdere pogingen een geldschieter te vinden bleven vruchteloos, dus Lucien bleek Boccherini’s laatste mecenas.
Luciens opdracht was Spanje de oorlog te laten verklaren aan Portugal, bondgenoot van Napoleons aartsvijand Engeland. Lucien begreep dat de koning twijfelde, omdat zijn dochter was gehuwd met de Portugese koning; zijn inspanningen zorgden er uiteindelijk voor dat de oorlog niet meer was dan een schermutseling, gevolgd door een vredesverdrag volgens welk de Portugese havens gesloten zouden blijven voor Britse schepen en Frankrijk een schadeloosstelling zou krijgen van 15 miljoen francs voor de noodzakelijke mobilisatie.
Luciens kreeg van beide dankbare koningen een zak ruwe diamanten die hij in Amsterdam liet keuren en die tot zijn verbijstering twee miljoen franc waard bleken. Hij was nu een rijk man, wat hem goed schikte omdat zijn broer geen baan meer voor hem had na uit de hand gelopen meningsverschillen.
Alexandrine
Na zijn laatste openbare optredens, in 1802, ontmoette Lucien bij toeval de vrouw van zijn leven. Hij ontving een briefje van de zojuist weduwe geworden Mariana Wildstein en besloot haar bij de Spaanse grens te ontmoeten. Zijn trouwe vriend Alexandre de Laborde nodigde hem uit onderweg te logeren in zijn fraaie buitenplaats in Méréville bij Parijs, voor zijn geguillotineerde vader ontworpen door de schilder Hubert Robert en door René de Chateaubriand omschreven als ‘een oase geschapen door de glimlach van een Muze’.
Een van de andere gasten was Alexandrine de Bleschamp, die met haar dochter Anna onderweg was naar Haïti om zich bij haar man Hippolyte Jouberthon te voegen. Ze hoopte dat Lucien een aanbevelingsbrief kon schrijven aan zijn zuster Pauline, die in de kolonie woonde als vrouw van de gouverneur, generaal Leclerc – die haar een paspoort moest verstrekken. Het bleek dat buiten fysieke aantrekkingskracht de twee veel gemeen hadden, zoals revolutionaire overtuiging en afkeer van het koningschap, maar ook de terugkeer van de kerk in Frankrijk, zoals beschreven door hun favoriete auteur Chateaubriand in Le génie du christianisme. Een jaar eerder had Lucien zich ingespannen voor de totstandkoming van het concordaat tussen Napoleon en de paus. Lucien kende
Chateaubriand als medeminnaar van de befaamde cocotte Juliette Récamier, geportretteerd door Gérard en David (op een rustbed dat sedertdien een récamier heet), gehuwd met een oude bankier en aanbeden door talloze jongelingen. Lucien schreef haar meer dan honderd gepassioneerde brieven, waarvan Chateaubriand er tamelijk indiscreet enkele citeert in zijn meesterwerk Mémoires d’outre-tombe, die hij weliswaar niet toeschrijft aan de minister van Binnenlandse Zaken, maar aan de auteur van Le tribu indienne, een roman die Lucien in 1799 publiceerde. Vele jaren later opende Juliette Récamier haar boudoir voor Chateaubriand, hoewel ze diens brieven in één doos bewaarde met die van Lucien.
Lucien meldde zich ziek bij Mariana Wildstein de Santa Cruz, maar toen die met veel pomp in Parijs arriveerde met de bedoeling Lucien te huwen, moest hij haar bekennen dat hij op een ander verliefd was. Na een tweede ontmoeting met Alexandrine op zijn landgoed Le Plessis, waar ook Chateaubriand en Luciens broer Joseph en zuster Elisa aanwezig waren en hij optrad in een van zijn eigen toneelproducties, bereikten Parijs berichten over de gele koorts op Haïti: zowel Jouberthon als Leclerc waren eraan bezweken, maar de fragiele Pauline en haar zoontje hadden de ziekte overleefd.
Kort erop zocht Lucien Alexandrine aan met de gelofte als een vader voor Anna te zijn. Met de twee dochters uit zijn eerste huwelijk en de tien die zij hem de komende jaren baarde onderhield hij een gezin met dertien kinderen.
Bij wijze van viering van haar jawoord vroeg hij Lethière een schilderij te maken van hen beiden in Grieks decor. Zij ligt poedelnaakt in de houding van de Maja desnuda op een Romeins ligbed en hij contempleert haar in toga. Onder de stoel de inscriptie Alexandra en Lukiano. De scène wordt gadegeslagen door de buste van een faun, waarin sommigen de trekken van Napoleon ontwaren, en door een beeldje van de schilder zelf.
Parijs
Sinds zijn terugkeer uit Spanje leefde Lucien op grote voet, omringd door zijn uitdijende kunstcollectie, in het Hôtel de Brienne in Parijs, waar nu het ministerie van Defensie in huist. Hij zette de zwangere Alexandrine, met wie hij in het geheim in de kerk was getrouwd, in een nabijgelegen appartement en liet een geheime gang aanleggen om elkaar ongestoord te kunnen ontmoeten. Niettemin was hun relatie een openbaar geheim. Napoleon prees Alexandrines schoonheid, maar wilde al zijn sibbelingen uithuwelijken aan regerende vorstenhuizen en voor Lucien had hij Maria Luisa van Bourbon-Parma op het oog, dochter van de Spaanse koning die voor het verlies van Parma was gecompenseerd met de oude regio Etrurië, dat Toscane met omgeving omvatte en dankzij nota bene Lucien tot koninkrijk was gemaakt. De plompe Maria Luisa was juist weduwe geworden en koesterde volgens Napoleon ‘de warmste gevoelens voor senator Lucien, een van de meest gedistingeerde heren die ze kende’, maar Lucien weigerde beslist. Nadat Napoleon keizer was geworden, verwijderde hij Maria Luisa en installeerde hij zijn zuster Elisa als groothertogin van Toscane. En Lucien zag zich in 1804 gedwongen om met Alexandrine in ballingschap te gaan.
Rome
Het kersverse echtpaar maakte in Rome zijn opwachting bij Luciens oom Joseph Fesch, zojuist kardinaal gemaakt en benoemd tot Franse ambassadeur bij de Heilige Stoel – met als secretaris Chateaubriand. Prins Vincenzo Giustiniani, die afstamde van Byzantijnse keizers maar moeite had zijn eigen broek op te houden, bood aan zijn schitterende renaissancepaleis Bassano Romano – decor in Fellini’s La Dolce Vita – te ruilen met Le Plessis. De Bonapartes brachten een gelukkige tijd door op dit weelderige landgoed, vol fruitbomen en fresco’s. Uit de weergaloze kunstcollectie die de Giustiniani’s bijeen hadden gebracht, waaronder vijftien Caravaggio’s, kocht Lucien alle klassieke beelden en een aantal schilderijen. De rest werd in 1807 naar Parijs overgebracht en verspreid; in 1815 kocht de koning van Pruisen de overgebleven 170 schilderijen.
Lucien verzamelde vooral oude schilderijen; opvallend veel religieus werk, maar ook portretten van Rubens en Van Dyck (nu in het Rijksmuseum) en Italiaanse renaissance als Titiaan, Bronzino en Andrea del Sarto. Veel van deze schilderijen zou hij later weer verkopen en er andere voor aanschaffen. In 1812 liet hij gravures maken van zijn collectie, die over de gehele wereld verspreid is geraakt.
In december 1805 kroonde Napoleon zich tot keizer en daarmee werd de familie in kampen verdeeld: voor en tegen Lucien, die werd ‘onterfd’. Net als de jongste broer Jérôme, die tegen Napoleons wil met een Amerikaanse was getrouwd, maar deze Elizabeth Patterson kwam Frankrijk niet in en zette al zwanger koers naar Boston, waar ze een reputatie opbouwde als ‘Betsy Bonaparte’. Jérôme huwde vervolgens Catherina van Württemberg en Napoleon creëerde het koninkrijk Westfalen voor hem.
Moeder Letizia, die net als Pauline in Rome woonde, weigerde bij de kroning in de Notre-Dame aanwezig te zijn en meldde zich ziek; Napoleon droeg David op om haar midden in het immense schilderij van de kroning af te beelden. Ook paus Pius VII, aanwezig bij de kroning waar hij slechts als decorstuk fungeerde, was aan de zijde van Lucien. Maar Napoleon voerde een nieuwe wet in: elk huwelijk binnen de keizerlijke familie dat zonder toestemming van de keizer werd gesloten was ongeldig. Hij zou Alexandrine nimmer erkennen.
Frascati
Na de definitieve breuk met Napoleon kocht Lucien het Palazzo Nuñez (nu Palazzo Torlonia) in Rome, vlakbij de Spaanse Trappen, en liet er een groot bassin in aanbrengen om zijn vrouw en kinderen te leren zwemmen. Hier kon hij eindelijk zijn collectie tentoonstellen: 130 schilderijen in vijftien zalen. Hier organiseerde hij toneelvoorstellingen voor de Italiaanse en Franse elite van Rome, met hemzelf en Alexandrine in de hoofdrollen. Tot grote verlegenheid van de Franse diplomaten in de zaal sprak hij over de heldin Zaïre in het gelijknamige toneelstuk van Voltaire, gespeeld door Alexandrine: ‘Haar prijs is buiten jouw macht’.
In 1806 verwierf Lucien tevens de Villa Rufinella in Frascati, in de achttiende eeuw door Luigi Vanvitelli herbouwd voor de paus op de plek waar volgens de overlevering de redenaar Cicero, die moest vluchten voor de dictators Caesar en Marcus Antonius, had gewoond en zijn Tusculanae disputationes had geschreven over het verdragen van pijn en tegenslagen. Hier wilde Lucien leven als een landheer, acteren in zijn eigen toneelvoorstellingen en ‘praktische archeologie’ bedrijven: zelf opgraven, in plaats van antiquiteiten bestuderen. Binnen de kortste keren zag een marmeren Apollo het licht – volgens beeldhouwer Antonio Canova een Alexander de Grote. De lange reeks Romeinse grafvondsten die volgde, voegde hij toe aan zijn collectie.
Guillaume Lethière was ondertussen in grote problemen geraakt toen hij in Parijs een officier die zijn snor en huidskleur belachelijk maakte had gedood in een duel, waardoor zijn atelier onmiddellijk werd gesloten. Hij vroeg Lucien om hulp en die wist met behulp van zijn schoonzuster Julie Clary, gehuwd met Joseph en koningin van Napels, gedaan te krijgen dat Lethière werd benoemd tot directeur van de Académie de France in Rome. Het werd een hartelijk weerzien in de Villa Rufinella.
Lethières beste leerling in de Villa Medici, waar de Franse academie nog steeds is gevestigd, was Dominique Ingres, die het allerbeste portret tekende van Lucien, als connaisseur zittend op het Forum Romanum. Ingres bleef tientallen jaren hangen in Rome; in 1815 tekende hij de uitgedijde Alexandrine te midden van haar kinderen.
Canova
De beroemde kunstenaars van Europa rond 1800 werkten voor de familie Bonaparte net zo goed als voor de Habsburgers, Hohenzollerns en Romanovs. Lucien liet Alexandrine diverse malen portretteren door de Franse schilder François-Xavier Fabre, die zijn loopbaan in Florence doorbracht, en door Antonio Canova, die zowel voor- als tegenstanders van Napoleon boetseerde. Van Alexandrine maakte hij in 1808 een weinig flatteuze gipsen kop, met de extra kinnen die ze had aangekweekt. Het was wellicht een studie voor het geïdealiseerde portret dat Lucien had besteld als Muze, wellicht ingegeven door de publicatie een jaar eerder van Corinne. Deze roman, in 1807 geschreven door de eveneens door
Napoleon verbannen Madame de Staël, bejubelt ‘vrouwen met de lier’: vrouwen die niet alleen bemind maar ook bewonderd willen worden. Alexandrine was ook juist begonnen met dichten; de dichteres Corinne uit – in Rome – haar bewondering voor Canova; Germaine de Staël bezocht Lucien in Rome in 1805; en Lucien nam Alexandrine mee naar Canova’s atelier, waar die werkte aan een reusachtig standbeeld van Napoleon als Mars en zijn medeleven uitte met diens brute behandeling van Alexandrine. Kortom, Lucien wilde zijn vrouw aan het nageslacht tonen als een Corinne, die de overwinning van de begaafdheid – génie – op de wereldlijke macht belichaamt. Elisabeth Vigée-Lebrun had Corinne geschilderd als Terpsichor, muze van de lyrische poëzie, met een kleine lier; Canova koos ook voor Terpsichore.
In februari 1808 bezetten Franse troepen Rome om de paus uit te schakelen. Die maakte Lucien een paar weken later vorst van Canino, een stadje ten noorden van Rome op de grens met Toscane, in ruil voor financiële steun, waarop Napoleon zijn broer verbande uit Rome. Vanuit Florence, waar hij door zijn broers Joseph, Louis en Jérôme en door zijn zus Elisa financieel werd ondersteund, verwierf hij een flink landgoed in Canino en verhuisde daar in november heen om een oud tempeliersklooster tot boerderij om te bouwen en een episch gedicht over Karel de Grote te schrijven. Het oude leventje hernam zich: kunstenaars en graveurs kwamen langs, de collectie werd uitgebreid en de kinderschaar ook.
De politiek haalde het huiselijk geluk niettemin in. Napoleon, inmiddels overwinnaar op alle slagvelden van Europa en hertrouwd met de dochter van de Oostenrijkse keizer, stelde Lucien voor de keus: scheiding of verbanning – uit Europa. Zwager Joachim Murat, inmiddels koning van Napels, rustte een schip uit dat de familie naar Amerika moest brengen, maar het kwam niet verder dan Sardinië. De Britten arresteerden alle opvarenden en brachten ze over naar Engeland, waaruit ze pas in 1814 mochten vertrekken.
In Engeland werd Lucien onthaald als held onthaald, die als enige zijn broer durfde te weerstaan. Na ruzie met Lord Powis wiens landhuis hij huurde, kocht Lucien kasteel Thorngrove bij Worcester van een Franse emigré en leidden hij en zijn gezin een comfortabel leven. Lord Byron en Madame de Staël complimenteerden hem met zijn Charlemagne, waarvan de eerste canto’s verschenen in Frans, Italiaans en Engels, geïllustreerd door zijn trouwe secretaris, de schilder Charles de Châtillon.
Etrusken
Terpsichore was intussen voltooid, maar verkocht aan graaf Sommariva voor diens residentie in Parijs. De bankier Giovanni Battista Sommariva was als politicus in Napoleons Cisalpijnse Republiek zo welgesteld geraakt dat hij de rest van zijn leven kon besteden aan zijn collectie moderne kunst. Hij schreef in 1813 aan Canova over het beeld, dat niet langer de trekken van Alexandrine had, als over ‘mijn echtgenote’ en dat hij het op de plaats van zijn bed had staan.
Hoewel zijn moeder hem in het geniep geld stuurde, zag Lucien zich gedwongen de hele kunstcollectie die hij had meegenomen naar Engeland te laten veilen. In totaal heeft Lucien 352 schilderijen bezeten, waarvan er slechts 87 zijn gelokaliseerd.
In mei 1814 was Napoleon afgezet en kon Lucien eindelijk naar Rome terug, waar hij hartelijk werd ontvangen door de weer op de Heilige Stoel teruggekeerde Pius VII. Hij droeg het voltooide Charlemagne aan de paus op.
De familie vestigde zich aanvankelijk in de Villa Rufinella, maar toen bandieten Châtillon ontvoerden voor losgeld (ze hielden hem voor Lucien), besloten Lucien en Alexandrine in Rome te gaan wonen. Jarenlang trotseerde het paar vele tegenslagen: verschillende kinderen stierven, net als Elisa, Napoleon en Pauline; andere huwden en zo kwam het paar alleen te wonen, eerst in Bologna en daarna in Senigallia. In 1820 verkochten ze de Villa Rufinella en de schilderijen van Giustiniani; in 1823 het Palazzo Nuñez. Ook Canino was een financiële last waar Lucien graag vanaf wilde, tot begin 1828 bij het ploegen een ondergrondse grot open kwam te liggen waarin zich twee gebroken Etruskische vazen bevonden. Dit was het begin van jarenlange opgravingen onder leiding van Alexandrine en gecatalogiseerd door Lucien, die concludeerde dat dit het antieke Vulci moest zijn. Het belangrijkste aspect van de vele vazen die aan het licht kwamen was dat de meeste in Athene gemaakt waren en dus een ongekend overzicht boden van de Griekse schilderkunst, maar Lucien bleef ervan overtuigd dat het Etruskische kunst was.
Alleen al in het eerste jaar werden 3000 vazen opgegraven, maar ook grafgiften: Alexandrine droeg op feesten in Rome sieraden uit Etruskische graven. Lucien en Alexandrine stichtten in Vulci het eerste Etruskisch Museum in de geschiedenis, maar verkochten vazen aan alle grote collecties ter wereld: het Louvre, het British Museum, het Vaticaans Museum, de Hermitage, Berlijn en Leiden, dat ze in 1939 bezochten en dat meer dan honderd vazen bezit uit de Canino-collectie. Toen de Nederlandse staat de gevraagde 6910 francs niet kon fourneren, betaalde Willem I ze uit eigen zak.
Lucien stierf in 1840, in de armen van Alexandrine, die aan Ingres vroeg om het portret van haar man postuum toe te voegen aan de grote tekening die hij in 1815 van haar en de kinderen had gemaakt. Ingres weigerde; Lucien was al aanwezig als klassieke buste op de achtergrond: een geliefde vader, echtgenoot en kunstliefhebber.
Eerder verschenen in Origine, 2019