Het dodeneiland
Een van de populairste schilderijen van eind negentiende eeuw was wel Die Toteninsel van de Zwitserse schilder Arnold Böcklin. Tot ver in de twintigste eeuw zijn er variaties op gemaakt, in verf, steen, brons, op papier en op film. Böcklin maakte er zelf vijf versies van; de eerste schilderde hij in 1880, toen hij in Florence woonde, voor zijn mecenas Günther Alexander. Een roeiboot, waarop zich een in het wit geklede figuur, een witte kist en een roeier bevinden, begeeft zich naar een hoog oprijzend eiland, bekleed met zwarte cipressen en steile rotsen met nissen als grafkamers. Het is een vrije fantasie op de Griekse mythe van het overzetten van de doden over de rivier de Styx naar de onderwereld door de veerman Charon. Böcklin werd geïnspireerd door de Pontinische eilanden, een vulkanische eilandengroep bij Capri, en zijn eigen wederwaardigheden: hij verloor acht van zijn veertien kinderen, werd zelf besmet met tyfus en kreeg een hartaanval. Vanaf de derde versie van Die Toteninsel bracht hij zijn initialen dan ook aan op een van de grafkamers op het eiland.
Behalve voor kunstenaars was Die Toteninsel al snel een inspiratiebron voor componisten. Al in 1890 componeerde de vergeten Heinrich Schultz-Beuthen een Sinfonische Dichtung met die titel; acht jaar later herhaalde Andreas Hallén dat. In 1910 wijdde Felix Woyrsch een van zijn Drei Böcklin-Fantasien für großes Orchester aan het dodeneiland en drie jaar later deden Max Reger en diens leerling Fritz Lubrich hetzelfde. Maar de veruit beroemdste en wellicht geslaagdste verklanking van Böcklins meesterwerk is toch wel het symfonisch gedicht van Sergej Rachmaninov.
De adellijke Rachmaninov bracht vanaf 1906 enkele jaren de wintermaanden met zijn gezin in Dresden door. Bezoeken aan de Semperoper in Dresden en het Gewandhaus in Leipzig verbond hij met nieuwe composities, waaronder Die Toteninsel, opus 29. Böcklins werk kende hij van een zwart-witlitho; toen hij later het origineel onder ogen kreeg, verklaarde hij zelfs dat hij niet bijster onder de indruk was van de kleuren: „Als ik het schilderij eerst had gezien, had ik wellicht Die Toteninsel niet geschreven.“
In ieder geval is Rachmaninovs compositie een waardige, zij het nogal uitgesponnen pendant van het schilderij geworden. Alle duistere twijfel, irrationele angsten en morbide fantasieën van het fin-de-siècle zijn in een klein half uur verklankt tot een dichte massa deinende emoties van ‘de laatste Romantische componist’.
Michel Didier
Cosimo, december 2008
afbeeldingen:
Arnold Böcklin, Die Toteninsel, derde versie, 1883, olieverf op paneel, 80 × 150 cm, Alte Nationalgalerie, Berlijn
Arnold Böcklin, Die Toteninsel, eerste versie, 1880, Kunstmuseum, Bazel
muziek:
Sergej Rachmaninov, Die Toteninsel. Tondichtung für großes Orchester, op. 29, 1909