Omstreden kunstwerk: ‘Le commencement du monde’ van Constantin Brancusi

 

Het begin van de wereld

Michel Didier

‘De collectie beeldhouwkunst krijgt met Le commencement du monde een stralend hart’, verkondigt het Kröller-Müller-Museum in december 1995. Meteen na de aanschaf van het beeld van Constantin Brancusi op een veiling in Londen klatert kritiek op. “Is drie miljoen niet absurd veel voor een bronzen ei?”

Tumult om de aanschaf van moderne kunst in openbare verzamelingen centreert zich in Nederland doorgaans om de vraag of er niet iets nuttigers van al dat geld kan worden gedaan. Opdrachten aan jonge, eigentijdse kunstenaars verstrekken bijvoorbeeld. Daarbij vergeleken is zo’n Brâncuși uit 1924 meteen niet meer modern. Helaas: voor onbekende kunstenaars, hoe veelbelovend ook, had het museum nooit drie miljoen (om precies te zijn: 3,1 miljoen) bijeen gekregen. Het ministerie van OCW, de Mondriaan Stichting en de Vereniging Rembrandt fourneren wel gelden omdat het hier om een werk ging van de inmiddels in brede kring erkende beeldhouwer Brâncuși.

Constantin Brâncuși (spreek uit: Brancoesj) is als Costatin gedoopt in een Roemeens stadje aan de voet van de Karpaten. In 1904 wandelt de 28-jarige Costatin naar Parijs en na een korte opleiding aan de Ecole des Beaux-Arts stelt Rodin hem als assistent te werk in zijn atelier. Niet voor lang, omdat volgens Brancusi (inmiddels Constantin) ‘onder grote bomen niets groeit’. Al na een paar jaar bereikt hij een voorwereldlijk soort eenvoud in het roemruchte stenen beeld ‘Le baiser’ op de begraafplaats Montparnasse, beïnvloed door Gauguins primitivisme, de Afrikaanse sculptuur en de Roemeense volkstraditie. [zie ook de lezingen Kunst en exotisme]

Kinderhoofden

Rond 1907 begint Brâncuși aan een reeks liggende kinderhoofden. Deze serie zal vele jaren later, in 1924, uitmonden in de extreme consequentie van zijn toenemende vereenvoudiging: het ei. De ironische titel Le commencement du monde slaat zowel op een ei als begin van leven als op de eivorm als oervorm. Degenen die het Brâncuși’s ‘abstractste beeld’ noemen, begrijpen niet hoe natuurlijk een ei is. Het is de simpelste vorm die Moeder Natuur te bieden heeft. In zijn eigen woorden: “Ik probeer nooit te maken wat men de pure of abstracte vorm noemt.”

Vereenvoudigingsprocessen leveren Brâncuși onbegrip, verontwaardiging en juridische processen op. Princesse X (1915) is een verregaande stilering van het portret van de Roemeense schilderes Margit Pogany. Er is een hoofd, uitgerekte hals en borstpartij in te herkennen. De organisatoren van de Parijse Herfstsalon van 1920 zien er echter een licht voorovergebogen roede in. Een criticus noemt het ‘een subtiele fallische variatie op de society-portretbuste’. Hoewel Brâncuși dat fel bestrijdt, wordt het beeld verwijderd van de tentoonstelling.

Oneindige zuil

In Tîrgu Jiu, niet ver van zijn geboorteplaats, staat het enige monument dat Brâncuși heeft gemaakt. Het bestaat uit een drietal grote sculpturen, anderhalve kilometer uit elkaar, die samen een gedenkteken vormen voor de gevallen Roemeense soldaten tijdens de Eerste Wereldoorlog. Brâncuși krijgt de opdracht in 1935 en voltooit het ensemble drie jaar later. Het bekendste onderdeel heet Colonne sans fin, een uit driedimensionale x-vormen bestaande zuil van 29 meter die Brâncuși in de loop van tientallen jaren heeft ontwikkeld. Gevraagd naar de betekenis van de zuil, antwoordt Brâncuși: “Daarmee wordt de lucht gestut.”

Begin jaren vijftig, als alle autoriteiten in Roemenië van communistische snit zijn, krijgt de burgemeester van Tîrgu Jiu het op zijn heupen. Met paarden probeert hij de ijzeren zuil omver te laten trekken, maar de fundering houdt het. Dan laat hij tractoren aanrukken, maar ook deze voortrekkers van de boeren- en arbeidersstaat zijn niet in staat het bourgeois-formalisme met wortel en tak uit te roeien. Daar laten ze het dan maar bij, maar de zuil blijft onaangenaam scheef staan. In dezelfde tijd, de hoogtijdagen van de Koude Oorlog, weigert de regering een aanbod van 130 beelden van Brâncuși, omdat ze ‘decadent’ zijn.

De postcommunistische overheid heeft spijt als haren op het hoofd. In 1995, als meneer en mevrouw Ceaușescu lang en breed zijn geëxecuteerd, kondigt zij aan het monument in Tîrgu Jiu te zullen restaureren en de Colonne sans fin recht te zetten. Niet toevallig valt deze belofte samen met een grote overzichtstentoonstelling van Brâncuși in Parijs en Philadelphia. Helaas blijkt later dat er helemaal geen geld voor is en sindsdien worden we met enige regelmaat warm gehouden met berichten over de aanstaande restauratie als eerherstel voor de verloren zoon.

Douane

Een van Brâncuși’s geslaagdste beelden is Vogel in de ruimte uit 1924. Er bestaan zestien versies van, die geen van alle een vogel weergeven, maar eerder de vlucht van de vogel. In 1926 haalt het glad gepolijste bronzen versie de voorpagina’s als de Amerikaanse douane weigert het beeld toe te laten als kunstwerk. Wel als metaal, maar dan moeten er invoerrechten over worden betaald. Als de zaak ‘Constantin Brancusi Versus the United States of America’ komt de kwestie zelfs voor het United States Customs Court. Na anderhalf jaar oordeelt het hof dat het een kunstwerk is “om reden van zijn symmetrische vorm, zijn artistieke lijnen en de schoonheid van zijn afwerking.” En een erkend beeldhouwer hoeft ook geen opvallende gelijkenis met een bestaand natuurlijk object te treffen.

Vogel in de ruimte had volgens zijn verdedigers in de rechtszaal evengoed Vis of  Tijger kunnen heten. Wie bepaalt of het kunst is? Tegenwoordig mag alles van ons kunst heten – tenzij er heel veel geld mee is gemoeid. Dan halen we de ‘dat kan ik zelf ook’-argumenten weer van stal. Of, geraffineerder, dat het een onvoltooid, aangetast of anderszins minderwaardig werk betreft, zoals de Victory Boogie-Woogie ten deel viel. Naar aanleiding van Brâncuși’s ‘ei’ heet het in De Groene Amsterdammer dat het een duidelijk mindere versie van Le commencement du monde betreft, niet zo puntgaaf afgewerkt als de andere twee bestaande versies en eigenlijk de hele moeite van aanschaffen niet waard.

Het Kröller-Müller Museum blijft gewoon blij, schudt alle kritiek van zich af en onthult het beeld feestelijk op 27 januari 1996. Woordvoerder Ralph Keuning grapte nog wel, verwijzend naar het proces rond de Vogel in de ruimte: “Ik hoop dat we het door de douane kunnen krijgen.” Maar alles verloopt vlekkeloos en het achtentwintigeneenhalve centimeter lange bronsje wordt liefderijk in de collectie opgenomen, waar het een belangrijke schakel vormt in de ontwikkelingsgeschiedenis van de moderne beeldhouwkunst die het museum graag wil laten zien.

Slapend kind

De meest substantiële kritiek betreft de zinloosheid van het ‘beukennootjes verzamelen’: een museum kan en mag niet streven naar een ‘volledige’ collectie, als een postzegelverzameling waarin die van 3 en 5 cent uit 1947 nog ontbreken. Kröller-Müller pareert deze inhoudelijke kritiek een paar jaar later, in 1999, met de aankoop van een vroeg beeld van Brâncuși op een veiling bij Sotheby’s in New York. Slapend kind uit 1908, een liggend hoofdje van 14 centimeter, staat aan het begin van de vereenvoudigingsprocedure die tot Le commencement du monde heeft geleid. Deze keer zwijgt de kritiek. Voornamelijk omdat het ditmaal een koopje is: 350.000 gulden, gefinancierd door de Grote Sponsor Loterij. Natuurlijk is Slapend kind de helft kleiner dan Le commencement du monde, en zijn er twee keer zoveel afgietsels van gemaakt (zes), maar de samenhang in de collectie is er aanzienlijk op vooruit gegaan.

De laatste keer hommeles rond Constantin Brancusi valt opnieuw Nederland te beurt: een van de zeer vele stenen versies van Le baiser komt uit Roemenië naar Amstelveen voor deelname aan een tentoonstelling in het Cobra Museum. Als het stenen beeld in september 1998 retour is gezonden, blijkt dat een vlakje is afgebrokkeld. De Roemeense autoriteiten zijn ziedend en een internationaal conflict dreigt. Omdat volstrekt onduidelijk is of De kus de schade heeft opgelopen in Nederland of in Roemenië, stelt de Roemeense regering beide musea maar verantwoordelijk. Het provinciale Roemeense museum krijgt een geduchte schrobbering en het Cobra Museum een eis tot schadevergoeding van 240.000 gulden. Daar heb je al bijna een nieuwe voor.

Eerder gepubliceerd in Het Kunstblad, 2001