Omstreden kunstwerk: Zelfportret met zwarte band van Pyke Koch
Zelfportret als Nieuwe Mensch
Michel Didier
Pyke Kochs Zelfportret met zwarte band uit 1937 toont duidelijke fascistische sympathieën, hoewel de schilder die altijd is blijven ontkennen. De overeenkomsten met portretten van Mussolini en de overduidelijke affiniteit van Koch met een nieuwe orde wijzen onmiskenbaar in rechts-elitaire richting. Na de oorlog zijn die overtuigingen als een duistere schaduw over Kochs werken blijven hangen.
Pyke Koch verzeilde in een Utrechts studentenmilieu waar het fascisme al begin jaren twintig als leidraad werd genomen voor een nieuwe maatschappij, waarin de elite de scepter zou zwaaien. Er waren meer schrijvers en kunstenaars in Nederland met fascistische sympathieën dan ons nu lief is: J.C. Bloem en Hendrik Marsman, Erich Wichman en Pyke Koch zijn de bekendste, maar ook Jan Toorop heeft een reeks bewonderende portretten gemaakt van Mussolini en de kunstenaar Henri van de Velde tekende een blonde strijder voor het programma van een feestavond, waar Anton Mussert werd vereerd met zijn portret. De tekening was getiteld ‘De nieuwe mensch’, wat kan gelden als ideaal
van de generatie die na de Eerste Wereldoorlog tot volwassenheid kwam. Die wereld lag in puin en vrij algemeen veroordeelden jongeren de jan-saliegeest van de gedegenereerde, zelfgenoegzame Europese burgerij. De roep om een reveil kwam uit linkse zowel als rechtse hoek: een nieuwe maatschappij zou voorgoed afscheid moeten nemen van de oude, achterhaalde waarden en een nieuwe mens zou geboren worden. De invoering van algemeen kiesrecht en andere maatregelen waarmee Europa na de Eerste Wereldoorlog werd gedemocratiseerd, gaf veel intellectuelen en kunstenaars in Europa het onaangename gevoel hun bevoorrechte positie te verliezen. Het hele concept van de kunstenaar als genie dat zijn tijd vooruit is, als profeet die zijn samenleving naar de toekomst leidt, staat lijnrecht tegenover de gelijkschakeling van alle mensen in een parlementaire democratie. Sommigen zetten zich in voor de nog altijd onderbedeelde arbeidersklasse; anderen streefden naar een nieuwe hiërarchische samenleving waarin kunstenaars als vanouds een geprivilegieerde en duidelijk omschreven positie bekleedden.
Verpeupeling
In Nederland werd in 1917 algemeen kiesrecht ingevoerd. Antidemocratische kunstenaars voelden dat als eerste stap in de richting van een samenleving waarvan zij buitengesloten zouden zijn, ‘vogelvrij’, in de woorden van Menno ter Braak. Volgens Erich Wichman worden in een democratische gemeenschap de werkelijk leidende figuren naar de periferie geschoven: ‘Het intellect is het canaille van deze tijd’. Een jaar later, in 1922, schreef Marsman: ‘Met de verpeupeling van de samenleving gaat de verpeupeling van den geest in vrijende omarming.’
Met het populisme waar vooral het Duitse nazisme op stoelde hadden de anti-democraten weinig op. Het bewonderde voorbeeld was Mussolini en niet Hitler, die als kleingeestige baas werd beschouwd, evenals N.S.B.-leider Mussert. Bloem zegde zijn lidmaatschap op na een ontmoeting met Mussert. Koch was lid van de cryptofascistische Verdinaso, de Dietsche Nationaal-Solidaristen, maar was ‘gedégoûteerd’ van een partijbijeenkomst weggewankeld. Het ‘volksche’ element was een gruwel voor hem, die jarenlang in een uiterst elitair milieu had vertoefd, waarin men minachtend neerkeek op het schorriemorrie. Adel van geest, daar ging het om. Koch ging nog verder: in 1934 huwde hij de adellijke Heddy de Geer, dochter van de latere minister-president.
Erich Wichman, die artistiek gezien tot de vernieuwende kunstenaars in Nederland kan worden gerekend, riep al vroeg op tot een ‘Aristocratische revolutie’ naar Italiaans fascistisch model, om Nederland te verlossen van de modderbrij, het totale gebrek aan heroïek. Het is juist die heroïek die het fascisme op een gunstige manier onderscheidt van het nazisme, en Mussolini van Hitler. Met zijn bestudeerde holle pathos, zijn vet aangezette martiale houdingen en vorsende blikken en vooruitstekende kinnebak zou de Italiaanse leider tegenwoordig vooral lachlust opwekken, maar destijds oogstte zijn ‘update’ van Romeinse portretbeelden alom bewondering. Italiaanse kunstenaars verwerkten de priemende ogen, vooruitgestoken kaak en stierennek op een hiërarchische, klassieke, ontzag afdwingende en toch moderne manier.
Mussolini wilde slechts van onderen gefotografeerd worden en stak zijn kin ook nog omhoog. De meeste portretbusten tonen alleen een hoofd op een verontrustend brede nek. Kochs zelfportret met zwarte band toont een wilskrachtige mond, een gladgeschoren hoofd met diepe schaduwen, een strenge blik en een vooruitgeschoven kin op een brede nek die onder uit beeld verdwijnt – ‘een kop als een vuist’, zoals Wouter Kotte schreef.
Marschgezang
Het dragen van een zwarte band om het hoofd was geen gewoonte bij de fascisten, die zwarte hemden droegen, maar was wel bekend van heroïsche sculpturen van soldaten, soms als teken van verwonding, soms simpelweg als symbool voor heroïek. Koch trachtte in 1964 de band met het fascisme luchtig weg te lachen: “Ik vond mijn voorhoofd niet mooi, daarom bond ik er een zwarte band om.” Maar zijn beruchtste schilderij, Marschgezang, gemaakt in 1940-41 en later vernietigd, toont eveneens een zwarte hoofdband. De band wordt gedragen door een jonge, zingende vaandeldrager met ontblote tors. Achter hem zijn meer vaandels zichtbaar, aan de stokken waarvan bezems zijn gebonden, een fascistisch embleem in Nederland. Kochs vriend Wichman schreef tot zijn dood in 1929 voor het weekblad De Bezem, dat het veegwerktuig in advertenties omschreef als ‘…het best Oud- en Nieuw-Nederlandsch zinbeeld van onmiddellijke, krachtdadige schoonmaak, van orde op eigen erf; voorwerpelijk gebaar van zegepraal en van waarschuwing tot belagers; en meer dan ooit thans, en hier: van vermanende duiding op gebundelde saamhorigheid.’ Later verklaarde Koch: ‘De bezempjes waren als een hommage bedoeld aan de vroeg gestorven Erich Wichman.’ Marschgezang wordt echter beschouwd als Kochs liefdesverklaring aan het nationaal-socialisme, dat de maatschappij had ‘gezuiverd’. Zoals Koch zelf schreef tijdens de bezetting: ‘De nationaal-socialistische revolutie heeft een generatie voortgebracht, bezield van zelfopoffering, daadkracht en heroïek.’
De nieuwe mens was voor Pyke Koch, maar ook voor de meeste andere Nederlandse anti-democratische kunstenaars, niet alleen een moreel doel, maar ook –en misschien wel in de eerste plaats- een esthetische opgave. Hitler sprak in een van zijn vele esthetische uiteenzettingen over de decoratieve kwaliteiten van ‘de nieuwe mens’: ‘In onze ogen moet de Duitse jongen van de toekomst slank en rank zijn, taai als leer en hard als Krupp-staal. Wij moeten een nieuwe mens opvoeden, opdat ons volk niet aan de ontaardingsverschijnselen van deze tijd te gronde gaat.’ Hoewel de nazi-top fysiek niet of nauwelijks aan deze criteria voldeed, bewonderde Koch de Duitse soldaten die in 1940 bij Lobith ons land binnenkwamen om de schoonheid van de ‘prachtig gebouwde atletische bezetters’. Als kind had hij belangstelling getoond voor de in zijn geboortedorp gelegerde soldaten. Het klinkt nogal naar de lofzang van Gerard Reve op onderdelen van zekere Duitse soldaat en inderdaad refereert Koch in zijn werk veelvuldig aan de herenliefde.
Schoorsteenveger
Kort voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog woonde Koch twee jaar in Florence. Later zei hij over Italië: ‘Alles marcheerde, iedereen straalde zelfbewustzijn uit. De schoorsteenvegers, die droegen van die papieren mutsen om hun mooie gebrillantineerde haren schoon te houden. Zo trots als die kerels erbij liepen…’ Tijdens de bezetting maakte Koch twee schilderijen van op een dak staande schoorsteenvegers. De compositie verwijst direct naar de Sint Sebastiaan die Andrea Mantegna rond 1459 schilderde, maar met een schoorsteen in plaats van de zuil waar de naakte heilige aan is gebonden. Sebastiaan gold al sinds de middeleeuwen als excuus om een wonderschone, naakte, weerloze jongeling weer te geven als lustobject, doorboord met pijlen. De schoorsteenvegers, die in Nederland vrijwel zonder uitzondering van Italiaanse kunne waren, hebben geprononceerde bobbels in hun broek. Bovendien was ‘schoorsteenveger’ destijds in bepaalde kringen een benaming voor homoseksueel. De mateloze bewondering van nazi’s en fascisten voor het krachtige mannelijke lichaam zal Koch in ieder geval hebben aangesproken.
Hoewel Koch tijdens de bezetting veelvuldig schreef voor het fascistisch tijdschrift De Waag en zijn werk om de grote technische vaardigheid en aandacht voor detail ook in fascistische ogen genade vond (het zelfportret met zwarte band sierde zelfs het allereerste nummer van De Schouw, het kunsttijdschrift van de Kultuurkamer), werden hij en de andere ‘magisch-realisten’ Carel Willink en Raoul Hynckes wegens hun ‘pessimistische’ onderwerpkeuze ontaard verklaard. Vanzelfsprekend voelde Koch zich niet aangesproken door de oproep om ‘volksche kunst’ te maken voor de gemeenschap, ver verheven als hij zich voelde boven het janhagel. Nog in 1964 liet hij zich laatdunkend uit over de N.S.B.: ‘Wat een laag niveau. Wat een stelletje lummels waren dat.’
Bruine reuk
Na de oorlog werd het erg stil rond de ‘magisch-realisten’. Hun verlangen naar de oude kunstwaarden (Koch), de aandacht voor detail (Willink) en het beoefenen van oude genres (Hynckes) waren ineens hopeloos uit de tijd en zelfs verdacht, omdat de reactionaire en fascistische burgerij vergelijkbare verlangen had gekoesterd. Er hing zo’n ‘bruine reuk’ omheen, dat ze geheel uit de publieke belangstelling verdwenen. Pas in 1955 had Pyke Koch voor het eerst weer een grote tentoonstelling, in het Stedelijk Museum. Onmiddellijk brak de storm los, in een artikel in De Waarheid. Magda van Embden-Boas wees Kochs werk af vanwege de onmenselijke, spijkerharde liefdeloosheid die het gemeen heeft met het nazi-optreden: ‘Hard, koud en onaangedaan treedt hij ons tegemoet, zoals de fascistische ideologie ons in theorie en praktijk tegemoet is getreden. Dit werk is een onverbloemd voorbeeld van hetgeen het fascisme wil, hoopt en geprobeerd heeft te verwezenlijken: een wereld niet meer waard om er in te leven.’
Nu werd niet meer Kochs onderwerpkeuze, maar zijn stijl gekoppeld aan een onwelvallige houding. De vehemente kritiek, die de plank behoorlijk misslaat maar waarvan de politisering en de polarisatie in de jaren vijftig gebruikelijk was, is altijd aan Kochs werk blijven kleven. In elke kritiek is zijn fascistische gezindheid gememoreerd en vaak in verband gebracht met zijn schilderijen. Voor de vermeende hardheid en kilte van zijn stijl gaat dat niet op, want die heeft hij gemeen met onverdachte kunstenaars als Charley Toorop, maar wat het onderwerp van verschillende doeken betreft wel: Zelfportret met zwarte band is zonder meer in verband te brengen met de idealen van de schilder, de Nieuwe Mens.
Eerder gepubliceerd in Het Kunstblad, 2002